En in plaats van mij stierlijk langs de Aube in kilte en regen te vervelen, loste ik nog in de middag te Sevenum de goederen die ik uit Zuid-Frankrijk had meegenomen; op de radio hoorde ik van de eerste 1-mei-rellen in de diverse eurolanden en ik betrapte me op de gedachte: "Ledigheid is...".
De maandag, vier mei, volgde; nadat ik het restant van wat nog in de kar zat in Amsterdam had achtergelaten, liet ik het gevaarte weer vullen, nu in Veenendaal. Een volle, zware vracht voor midwest-Frankrijk en rond de middag snorde ik weg. Druk, her en der door ongelukken en aanrijdingen veroorzaakte opstoppingen die ik in Nederland nog wist te mijden door alternatieven na en over te jagen, maar op de weg Breda-Antwerpen was 't helemaal mis. En omdat over het staan in de file niet veel spectaculairs valt te schrijven en de lezer zich maar zou medevervelen indien ik dit zou doen thans een lang verhaal in 't kort: ik wist me eruit te wurmen, een andere weg te nemen en Antwerpen in de spiegels achter me te laten. Maar ook de rest van België bleek pet. Drukte, file en ongein terwijl, volgens de radio, het rondom Lille ook al bingo was. Uiteindelijk wist ik aan alle droefenis te ontsnappen en reed via Ieper langs het stadje waar tante Sidonia werd geboren. Een stadje waar ik, om te voldoen aan de wettelijke maatstaven, een tijdje met de truck stilstond en met het rijwiel bezocht; één van de twee stadjes die tijdens de eerste wereldoorlog nooit in handen van de Duitsers kwamen; Poperinge (het andere stadje is Veurne); op de doorgaande weg meende ik het te herkennen: het huisje waar in sommige strips Sidonia voor de deur staat: er boven de kamers van Suske en Wiske en verder het etablissement waar men Lambik vermoed; het praathuis nevens het station.
Niet veel later snorde ik bij Godewaersvelde Frankrijk binnen waarna ik via Steenvoorde, Hazebroeck en Haverskerke weer volop kon genieten van de lentepracht, de bloesems, de geuren en de gele koolzaadvelden. Dwars door de Ternoise, Saint-Pol en zo verder, tot aan Doulens waar ik voor de nacht een rustplek vond, net voor acht uur en met vele landgenoten elders trachtte ik de ontelbaren te gedenken die vielen ten gevolge van de Grote Verdrukking: de soldaten van oost en west, de talloze burgers, en in 't bijzonder de zes miljoen keer één; het enige van de Eeuwige waar de mens zijn verduisterde ruach op uit kan leven; zijn ultieme misbaar en rebellie jegens Hem, die boven hem staat, kenbaar maakt.
Tijdens de reis dromden, boven mij, steeds meer wolken samen; pakten en herpakten zich en vormden in de nacht, kennelijk, forse stapels.
De nacht vordert. Stilte, donker, en niets, niets te horen. Dan opeens breekt het los: onweder, slagregen, kletterend op het dak. Maar ik weet van, ik hoor, niets, want ik slaap immers.
Aldus schreef ome Willem.
Verzonden door ome Willem