Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

vrijdag 22 mei 2015

De droesem

Niet ver van Treviso kon ik een aanzienlijke partij terugladen, nadat ik de avond ervoor tussen Ordezzo en Treviso de laatste spullen die ik vanuit Nederland de Alpen over sleurde, gebracht had. Net aan de andere kant, tussen voornoemde Treviso en Vicenza, even boven Castelfranco, in 't dorpje Riese dat na het overlijden van paus Pius de tiende als achtervoegsel Pio X verkreeg en tegenwoordig dus Riese Pio X heet omdat daar Guiseppe Sarto geboren werd, overigens toen het gebied nog onder Oostenrijks bewind stond. Sarto werd in 1903 als alternatief gekozen, voornamelijk wegens zijn eenvoud en zijn desinteresse in de politiek; tijdens zijn pontificaat groeide, met name in Nederland, de Roomse kerk aanzienlijk. Net bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog overleed hij. Welnu: in 't dorpje waar hij geboren werd en thans zijn naam draagt, ontving ik 18.000 kilo lading voor Nederland dat echter, vooralsnog, de andere kant op ging.

Rond elf uur vertrok ik er; op weg naar een adresje in de buurt van Modena; toch wel 'n paar uur rijden. Padova, dan de Po-vlakte over en via Bologna er naar toe; ten zuiden ervan, aan het begin van 't Appeninisch berggebied, Spilamberto,een web van kleine weggetjes waar reeds de eerste kersenverkopers sappig fruit in de aanbieding hadden en in het dorpje Castelvetro, om precies te zijn Settecani, dat, letterlijk, vijfhonden betekend, pikte ik twee paletten op.

Nog twee adressen restte, twee, maar die waren een eind verder; van eentje, te Gavi, had ik een telefoonnummer, maar bleek niet bereikbaar.
Vanuit Modena koetelde ik in de namiddag de richting van Alessandria op, en vanaf een helblauwe lucht reed ik een paar prachtige witte numbuswolken tegemoet; even voorbij Parma dook ik onder het hemeltapijt die het directe zonlicht ontnam. Rond half zeven, net voordat ik er mee op zou houden, werd ik teruggebeld en in mijn beste Italiaans vroeg ik of ik nog terecht kon en na een bevestigend antwoord snorde ik zijn richting op. Gavi, een klein berg- alias heuveldorpje, in 't achterland van Novi Ligure, en de klant alleen bereikbaar over een weg waarbij het bord verboden voor vrachtverkeer genegeerd moet worden en toen ik aankwam stond een Emiliaan met een half opgerookte sigaar in de mondhoek reeds met de palet op de vorkheftruck klaar om bij mij de handel er in te schuiven.

Die avond rolde ik nog even door, tot aan de klant in Rivalta, aan de Scrivia, een klein bergdorpje, reeds in Ligurie, aan de weg Milaan-Genova en waar ik de nacht doorbracht.

De dag was warm, drukkend geweest, vermoeiend, in tegenstelling tot de nacht. Nadat ik bij Enzio en Emma een kleinigheid had gesmikkeld en ik naar het voertuig terugliep, zag ik schichten in de verte; die nacht sliep ik als een makke beer, maar in de vroege morgen voelde ik dat de lucht tot koud was afgekoeld; ongewoon, tot een graad of vijf.

Rond half acht ontsloot het laatste laadadres de deuren: meteen gaf ik laadreferenties door voor de laatste twee paletten, maar het laden had nogal wat voeten in de aarde.

Hoewel ik de eerste was en ik braaf stond te wachten, verscheen tot twee keer toe een andere truck waar de ene twee, de andere drie paletten in de laadbak kregen geschoven en daardoor werd mijn nieuwsgierigheid geprikkeld; het bleek dat "mijn" paletten "niet klaar" stonden. Het was weer vol ambivalentie: eerst zag ik twee mensen druk doende doosjes te stapelen op twee plastic paletten; na een hevige woordenwisseling tussen enkele Liguren onderling werden alle dozen van de plastic paletten op houten gezet, met zwart folie ingewikkeld en waarvan ik de eerste reeds in de oplegger kreeg; daarna volgde weer veel onderling misbaar tussen werknemers op de werkvloer; ik stond erbij en luisterde ernaar; de pallet werd uit het voertuig gehaald en men begon de doosjes weer van de houten op de plastic pallet te schuiven. Na negenen kreeg ik wederom de eerste van de twee, nu plastic, paletten in het voertuig, maar de tweede kwam maar niet. Toen kwam wederom de vorkheftruck om de palet uit het voertuig te halen, maar ditmaal wilde ik wel eens weten wat er nu werkelijk aan de hand was; stond het, vooralsnog, even niet toe. Alsof ik in een komedie terecht gekomen was; een brullende Italiaanse loodsbaas waartegen in genegen was terug te bulderen en ik beet hem toe dattie voortaan maar lekker een Poolse of Bulgaarse vrachtrijder voor dit soort gekkigheid moest bestellen en het slot van 't liedje was dat de pallet er toch in mocht blijven en ik spoedig de tweede kreeg. De klap op de vuurpeil kwam echter van de kantoormeneer van wie ik de documenten moest ontvangen; Italiaanse logica in optima forma: op mijn vraag waarom de handel die ik zou ophalen niet klaar stond, antwoorde hij zonder blikken en blozen dat ik ze, volgens zijn informatie, de dag ervoor op zou halen en dat dát de reden was dat ze nu niet klaar stonden.

Rond tien uur reed ik er hoofdschuddend weg: Sono Pazzi Questi Romani, rare jongens, die Romeinen.

De morgen begon koel, de dag bleef alzo. Een boze wind vanuit het noorden had flinke koelte meegenomen, ongewoon, maar 't resulteerde in prachtige luchten; in enkele verre verten zag ik regenslieten uit de grijze massa neerdalen en nabij Vercelli overviel mijl zelf zo'n stortbui.

Door de rijstvelden, grote vierkante ondergelopen landerijen en op de achtergrond hoge, witte bergen, allen met de toppen omhuld met wolken, massa's grijs die als dreigers vanuit de andere kant moeizaam over de hoogten trachten te komen om alhier, waar ik reed, het gebied met grim en gram te veroveren.

Verbaasd had het me niet indien de doorgang naar Zwitserland vanwege sneeuw gesloten zou zijn, hoewel het er bij Aosta minder erg leek. Reeds was de dag aardig gevorderd toen ik aan de klim begon; een straffe noordenwind voerde, net voordat de wegoverkapping begon, reeds stuifsneeuw vanuit de hoogten mee.

Verward, benard: aan de noordkant van de zes kilometer lange pijp verse sneeuw; de pas zelf was gesloten nadat ze reeds vier weken open was; wat verbijsterd rolde ik naar beneden.

Barre droefheid: het weer. 'T lijkt een ouverture voorafgaand aan een afgrijselijk drama; ik zag ze wel. Klaprozen, prachtige rode klaprozen tussen opschietend koren; boterbloemen, gele boterbloemen tussen grazend vee. De zilveren zonneschittering in de Lac Léman, maar genieten, ho maar; alsof hemelse machten zich terugtrekken uit het avondland, Europa aan haar, aan het lot, overlaten.

In de avonduren passeerde ik de Franse grens; de zonsondergang over de Doubs, de twijfel, ongekend mooi, maar 't leek een teken aan de wand: wat staat ons te wachten!

Onvoorbereid.

Verdoofd door de droesem van te goedkope wijn.

Aldus schreef ome Willem.

Verzonden door ome Willem