Heuvels, wat bergen ze toch geheimen; en buiten dat: elke heuvel, elke berg heeft zo zijn keerzijde. Steeds rijst de vraag: "Wat bevindt zich aan de andere, gene zijde?".
Onverdroten stoomde ik voort, wilde zo ver mogelijk Frankrijk in dat ik bij Sedan binnenreed en hoewel de zogenaamde meteorologische winter voorbij is zag ik nog nergens een teken van voorjaar. Een somber wolkendek, ruitenwisserweer en natte, boerenklei op het wegdek, achtergelaten door tractorwielen. Klei dat in samenspel met de gevallen regen en mijn eigen grote truckwielen opgeziept werd en met name zich vastklampte aan het achterste deel van de oplegger die er steeds grijsbruiner door kleurde.
Nog een tweede keus volgde: langs Brienne of Joinville; ik hield het laatste aan zodat ik nabij Chaumont en tijdens het vallen van de avond over de snelweg snorde, tot nog net even voorbij Lons le Saunier alwaar ik overnachtte.
Vanmorgen voort, zoals doorgaans. En zoals het met heuvels is, zo vergaat het mij ook met bergen; iets heeft het gemeen met geluk. Bergen geluk, of juist niet. Rond tienen kwam ik aan bij de losklant, net even buiten Lyon en langs de uitvalsweg naar Grenoble en Chambèry en het lossen ging vlot zodat ik nog voor elfen mij voor een volgende keus zag geplaatst.
Onvoorspelbaar weer, onbetrouwbare wolken en de volgende bestemming was het eeuwenoude Italiaanse Albenga, gelegen aan de Ligurische kust; diverse mogelijkheden. Via de Frejustunnel naar Turijn en vandaar afzakken naar Ligurië, vrijwel geheel snelweg, of korter, langs Grenoble, de Col de Croix Haute over en dan via Barreme en Nice, danwel over Rians terwijl nog een derde, over de Mont Genèvre een andere mogelijkheid bood en vanwege het onbetrouwbare weer bleef ik vlak voor de splitsing Grenoble-Chambèry dubben, koos ten slotte, met wat fatale moed, toch voor Grenoble; 't zou wellicht spannend worden.
Reeds bij de eerste lange klim na Grenoble tuimelde kleine, verdwaalde sneeuwvlokken naar beneden; ver weg een hoog uitstekende rotspartij en er omheen een snellere tijd; hevige, gierende wind, onherbergzaam en onaangenaam, maar uiterst fascinerend terwijl ikzelf vast en zeker verder, mijn eigen berg, op klom. Een tijd lang geen enkele tegenligger; dat verontrustte mij en de sneeuwval werd bij tijd en wijle menens, maar gestaag naderde ik de 1250 meter hoge passage. Links en rechts steeds hogere sneeuwwallen en uit het onbetrouwbare wolkendek kwamen meer dan maartse buien.
Altijd verleidelijk, op zoek naar de andere zijde, op weg naar gene zijde van zo'n bergmassief, maar toch..
Voortdurend op zoek naar beter, mooier; kortom geluk, maar altijd weer gezocht aan die zijde waar 't niet te vinden is. Wat voor geluk aan gene zijde wordt aangezien lijkt opeens slechts van tijdelijke aard; blijkt misleiding te zijn omdat het steeds juist gezocht wordt aan de verkeerde zijde; boven op de col, besneeuwd wegdek, maar ik kon doorrollen; aan de zuidkant zowaar nog veel meer en dikkere sneeuw op de weiden en akkers bezijden de weg en ginds, in 't oosten, dikke, logge wolken, halfslapend op een lange bergketen; maar dan! Dan breekt het dek, onnavolgbaar plotseling en ik krijg een prachtig kleurrijk vergezicht voorgetoverd.
Door ging ik, misschien wel verleid, omdat ik werd misleid; een tijdelijke euforie terwijl daar, links, ver weg hoog in de bergen, een ontzagwekkende stormpartij zich botvierde op de toppen, maar ik snorde verder over de verlaten route naar Sisteron, koesterde een weinig tevredenheid toen ik na enkele tientallen kilometers door de eerste, sneeuwvrije, dorpjes kachelde en keek weer naar links: nog steeds zware wolken, weliswaar getekend met de mooiste vormen, maar waar donkere machten schuilden die de route over Barreme flink onveilig en onzeker maakten, zodat ik na Digne voor de weg via Rians naar Brignoles koos; over de Durance, door nog steeds kaal, en ook winderig landschap; kale fruitbomen, en later, bladloze wijngaarden.
Dan verder, het laatste deel snelweg en invallende duisternis; Cannes, en niet veel later vanaf geringe hoogte de duizenden lichtjes van Nice; langs de weg het eerste voorjaar; witte kers en geelbloeiende mimosa.
Na Nice de lange klim, de weg hoog boven de kust en in 't donker de golven van een onstuimige zee; tunnel na tunnel volgt, een krankzinnig stuk weg met duizelingwekkende hoge vers- en viaducten en juist geklokt binnen de tijd bereikte ik Ventimiglia.
Ligurië, gene zijde, de zee en zacht weer; ik blik naar de sterren, maar zie ze niet: ook de maan blijft schuil achter langdurige wolkenleed; in de stuurhut terugdenkend aan het bergmassief; het meest verhevene is het meest kwetsbaar, en toch houden juist de hoogste toppen stand tegen de donkere weermachten.
Wie toch, wie, kent het diepe geheim dat bergen bergt? Geborgen voor de eeuwigheid.
Aldus schreef ome Willem.
Verzonden door ome Willem