Het zou er om spannen; een derde klant sloot de poorten voor binnenkomende goederen reeds om twee uur in de middag en ze was nog ver verwijderd van daar waar ik op dat moment mij rijdend met de lading voortbewoog. Eerst nog langs Seesen, richting Ostenrode waardoor ik dwars door de Harz kwam, passeerde de voormalige grens tussen west en oost en stevende op Nordhaussen af; vandaar jaagde ik enkele tientallen kilometers lang over de snelweg en nam de afslag Merseburg-nord, kwam vervolgens op de zogenaamde B-9 en zette kort koers naar Halle, Halle an der Saale, maar wel een andere Saale als waar het stadje Elze, vanwaar ik enkele uren eerder vertrok, aan ligt; Halle, waar niet alleen Georg Friedrich Händel werd geboren, maar ook Margot Feist, in nazi-tijd lid van de Bund Deutsche Mädel en later, toen ze getrouwd was met de Oostduitse partijleider, als Margot Honecker door 't leven ging en het toen ook nog tot minister van onderwijs wist te schoppen; welnu, aan de zuidkant van die stad had ik mijn tweede losadres; het was er zo uit, maar iik bleef er een tijdje staan om met een rustpauze te voldoen aan het rijtijdenbesluit; maar toen; toen stoof ik in volle draf weg, weg uit het stadje waar ook, in hetzelfde jaar als Margot, Hans-Dietrich Genscher, de latere Minister van Buitenlandse Zaken van West-Duitsland, het levenslicht zag, op weg richting Leipzig; reeds spoedig toefde ik op de snelweg Magdeburg-Dresden, wederom enkele tientallen kilometers en het was rond half twaalf toen ik aan de noordoostkant van Leipzig de snelweg weer verliet: het zou er om gaan spannen.
Inmiddels was de lichte bewolking vrijwel geheel opgelost en het was bijzonder aangenaam voor de tijd van het jaar; dubbele cijfers boven nul terwijl de reis verpakt werd in de prachtigste herfstkkleuren. Al snel naderde ik het stadje waar, op de vlucht voor de pest, Katharina van Bora en toen weduwe van Maarten Luther, kort na een val van een rijkoets -waarbij ze haar heup en bekken brak- stierf, en waar in 1945 de Amerikanen de Sovjetlegers in hun strijd tegen Nazi-Duitsland elkaar voor 't eerst ontmoetten en waar ik, onderweg met kaas van Berlijn naar Leipzig, in de jaren negentig van de vorige eeuw diverse keren doorkwam: Torgau, stak er de sereen stromende Elbe over en koersde richting Bad Liebenwerda, de tijd schreed voort, maar uiteindelijk wist ik de klant in Schwarzheide even over half twee te bereiken; op tijd, ik had het gered, en na allerlei administratieve verplichtingen kon ik het immense terrein van de omvangrijke fabriek op; het losssenn ging er voorspoedig zodat ik rond half drie alweer op weg was. Op weg, langs, en voor een deel door het land der Sorben dat ik herkende aan de in twee talen aangegeven plaatsnamen; van Senftenberg naar Cottbus en vandaar langs de bijna onmetelijke dagbouwafgravingen in het uiterste oosteen van Duitsland, door een indrukwekkend en verlaten wereld, zoals trouwens al een heel groot deel van de dag verlopen was: door een weidse wereld waar, door jarenlang communistisch beleid, omheiningen en afscheidingen van akkers en weiden in 't landschap ontbreken; vrijwel vlak, en de eventuele bergen die er ooit waren, werden door bruinkoolwinning weggegraven en verdwenen als briketten in de duitse kachels.
Het schemerde reeds toen ik bij Guben, Guben aan de Lausitzer Neiße de zogenaamde "Oder-Neiße"-grens overschreed en mij daarna spoedde door het nog verlatener Poolse landschap; eeuwige bossen afgewisseld met nagenoeg uitzichtloze open vlakten; de schemer duurde lang, reeds scheen in 't oosten een nagenoeg volle maan, zilverlicht kleurde almeer de omgeving en ik passeerde Krosno Odrzańskie, spoedde mij voort, en de avondduister omhulde de omgeving toen ik van Zielona Góra naar het oude Züllichou, nu Sulechow, reed en ik weet het: dit deel van Polen behoorde voor 1945 aan Duitsland toe; even na Sulechow hield ik het voor gezien en niet ver van het voormalige Reckenwalde wat thans de naam Woynowo draagt, vond ik een uitstekende plek, zoals een slordige negentig jaar eerder "onze" Prins Bernhard, die immers als kind op een slot in Reckenwalde woonde (en als jochie in Züllichau naar school ging), om te eten en te slapen. Prinsheerlijk dus.
Aldus schreef ome Willem.
---