Enerverend was de dag zeker; ze begon voor mij al vroeg, en zeker ook donker en snorde het traject van Wolsztyn naar Poznan terwijl reeds vroeg de dageraad begon; traag, eerst met een dunne streep licht; in het vlakke land en terwijl ik in noordoostelijke richting reed, was de ontwikkeling goed te zien. Alsof de omgeving langzaam volstroomde met licht; gelijk traag stijgend water bij een overstroming en inmiddels bevolkte ook steeds meer verkeer het wegdek; nog voor zevenen stond ik bij de klant voor de deur.
Die kwam zelf om zeven uur en het in ontvangst nemen van de goederen nam nog geen tien minuten in beslag. Vervolgens weer verder, op naar het volgende, laatste adres dat ik bij me had en dat zich overigens wel bijna vierhonderd kilometer naar 't zuidoosten bevond; reeds had ik de kaaart geraadpleegd en zag, dat de route over weg elf, dwars door het voormalige Warthaland ging, een gebied waar in nazitijd ene Arthur Greiser de scepter zwaaide en omdat de Duiters het wilden verduitsen, vergermaniseren, werden hier rond 1941 niet alleen de Joden, maar ook een groot deel van de Polen gedeporteerd. Een grote groep werd op last van Greiser zelfs met de toen in gebruik genomen term "sondernbehandelung" omgebracht vanwege het opgewekte vermoeden dat ze besmet zouden zijn met tuberculose. In 1945, een dag voordat de bloedige Slag om Pösen begon, kneep Greiser er stiekem tussenuit terwijl hij nog diezelfde dag had geroepen onder geen beding de "vesting Pösen (Poznan)", op te geven.
Weg elf; de zon, laag, beschitterde het zwarte wegdek, het licht goot idyllese geheimzinnigheid over het oneindig lijkende landschap uit; vlak, met soms een enorme, lichte glooiing; hier en daar wintergraan, dan weer fors geploegde akkerlanden, opeens uitgestrekte herfstbossen met regelmatig flinke bladregens; een route over
Środa Wielkopolska, Jarocin, Ostrow Wielkopolski, Kepno en Kluszbork waarna de eerste heuvels het landschap sierden, daarna nog Olesno, dat nog een tijd Rosenberg heeft geheten, om er tot slot achter te komen dat de weg na Lubliniec bij Trowóg was afgesloten; maar met een goede kaart in de hand wist de meester een alternatief te vinden welk korter was dan de aangegeven omleiding. Via Strzebin wist ik alsnog Tarnowskié Gory te bereiken, het begin van een enorme mijnbouw- en industriestreek van vele vierkante kilometers; eerst reed ik langs de noordzijde naar 't oosten en boog tot slot af naar beneden, naar Dąbrowa Górnicza waar ik voor het voormalige Huta Katowice, tegenwoordig Arcelor-Mittal, wat goederen bij met had voor een Nederlands team dat daar aan 't werk was.
Reeds had ik de voorman al gebeld dat ik vlakbij was; en het had heel wat voeten in de aarde voordat ik "binnen" was; paspoort, autopapieren, groene kaart, ja, zelfs het keuringsbewijs was noodzakelijk en ik had nog moeite ze er op te wijzen dat a: het niet meer verplicht is dat bij je te hebben en b: dat de datum op 't document niet de einddatum tot wanneer de keuing geldig is, is, maar de keuringsdatum zelf. Daarna nog de persoonlijke kledij: helm, eentje die onder de kin door kan worden toegesloten, (zo'n helm had ik niet en moest die lenen) en allerlei andere gekte; eindelijk kon ik, na veel gedoe, naar binnen en wist de juiste hal te vinden waar ik de goederen in tien minuten en zonder geleende helm op, kwijt was. Toen er weer uit, dat ook de nodige hoofdbrekers voor mij in petto had; ik zal ze de lezer besparen, maar achteraf, naar binnen en naar buiten in twee en een half uur, was niet eens zo slecht; enkele keren eerder, zo vertelde de Nederlandse voorman mij, was men meer dan een dag bezig geweest de goederen naar binnen te loodsen.
Reeds daalde de avond neer en door het drukke verkeer spoedde ik mij terug naar 't westen; het was immers een kleine 150 kilometer van Oekraïne af waar 't toch lange tijd onrustig is; wanneer het stil was en ik goed luisterde, was in de verte 't kanongebulder al horen.
Door 't duister heen rolde ik door, terug weer het Warthaland binnen, Silezië, in 't Pools Slaska, en kwam tot Strzelce Opolskie.
Greiser ontkwam en via Karlsbad verdween hij in de Zuid-Duitse bergen waar hij, uiteindelijk, door de Amerikanen gevangen werd genomen en in 1946 aan de Polen werd uitgeleverd dat hem in juni dat jaar ter dood veroordeelden en die doodstraf werd, ondanks smeekbeden van paus Pius de twaalfde, (en bedenk, de Polen zijn, en waren toen zeker, uiterst Rooms!) ook aan hem voltrokken. Enkele weken na de uitspraak werd hij zonder pardon publiekelijk op het marktplein van Poznan, de stad die hij zo in 't geniep had verlaten, opgehangen, eigenlijk ge"lyncht"'). Polen, zo 'n bijzonder, eigenaardig land, waar het bloed van zoveel moorden vanuit de aarde roept: eeuwen van veldslagen een orelogen, en daar overheen het geronnen bloed van 't oude volk, zigeuners; zoveel. Zoveel, ontelbaar, massa's graven, onvoorstelbaar; met elke spa in de grond moet je wel, bij wijze van spreken, op een zo'n massagraf stuiten en onderwijl gingen mijn gedachten terug naar de reis over weg elf waar ik dwars tussen duizenden prachtige herfstkeurige bomen zoefde, het ene bos nog mooier dan het andere, en tussendoor de enorme vlakten, de omgeploegde akkers, de grove, vochtige kleikluiten, spiegelend als enorme diamanten, gloeiend en schitterend in de zon, bij duizenden, ontelbaar, zilverkleurig, toch hoopvol, als zilverklei.
Aldus schreef ome Willem
') Dood door de strop geschied meestal door de veroordeelde met de strop om de nek door een valluit te laten vallen waarna hij de nek breekt en gelijk het leven verliest; ditmaal werd hij opgehesen waardoor het veel langer duurt voordat de veroordeelde sterft; soms meer dan een uur.
---