Dikke wolken waaruit niets dan regen uit kwam en het was maar de vraag of het toeziende oog daar nog wel doorheen prangde; laat werd het licht, werkelijk licht en ik puzzelde: hoe zou ik verder gaan? Ondertussen had ik de eerste keuze, de Mont Genèvre, laten varen en reeds was ik op weg langs de Isère naar Pontcharra en achtervolgt door het slechte weer volgde ik daarna de zijrivier de Arc, het Mauriennedal in waar de toeritten naar de Madelaine, de Glandon en achter de Télégraph de Galabier te vinden zijn: zou ik wel, of zou ik niet?
Vlak voor de beslissing, de tunnel of de col, dacht ik aan Hendrik de Tweede of derde die in wintertijd en barrevoets de col overliep; wat zou ik dan nog vrezen: juli, en sinds Napoléon rond 1800 opdracht gaf de weg voor rijtuigen begaanbaar te maken, was het toch allemaal veel gemakkelijker geworden, dus na ampel beraad aanvaarde ik de weg naar Lanslebourg en sloeg, waar de weg recht door naar de ruim 2500 meter hoge Col de L' Iseran voert, rechts af, de berg op waarvan men tegenwoordig met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vermoed dat ook Hannibal tijdens de Tweede Punische oorlog, ver voor onze jaartelling, deze weg nam; de Col du Mont Cenis en waarvan exact bovenop voorheen de Frans-Italiaaanse grens liep; nog steeds was het hondenweer en ik wist, dat ik een zeker risico nam, al was het dan Juli.
Dezelfde weg die voornoemde Hendrik nam, op advies van Mathilde van Toscana, op zijn barrevoetse boetetocht, zijn gang naar Canossa, middeleeuwen, toen de katholieke clerus op het hoogtepunt van haar macht was: merkwaardige tijden en in gedachten zag ik de ontschoeide vorst zich door de sneeuw voortworstelen terwijl ik slechts met steeds minder wordende regen van doen had en enkele kilometers onder de top was de neerslag uit de grijze wolken tot nihil gereduceerd; hier en daar zelfs een open plek waardoor zonlicht prachtig enkele toppen bescheen en zo reed ik verder, kwam langs het meer en even later passeerde ik de sinds 1946 vastgestelde grens tussen beide buurlanden: de oorlog had Frankrijk hier een tachtig vierkante kilometer opgeleverd.
Vanuit Italië kropen grote wolken als witte mastodonten langs de bergwanden naar boven waardoor de afdaling voor een groot deel in mist geschiedde, maar bij gebrek aan tegenliggers kon ik snel dalen, 35 kilometer binnen een half uur en al spoedig had ik Susa achter me gelaten en denderde langs Turijn, de weg op naar het oosten, Asti, Alessandria, tot aan Piacenza waar ik even ten noorden daarvan, in Codogna, enkele paletten kon laden; de dag was al aardig verstreken en nog steeds werd de Po-vlakte bedekt door een enorme wolkendeken.
Nog enkele uren had ik over, en trachtte een tweede klant, in Soragna, te laden, maar die bleek pas over drie dagen handel voor me te hebben, dus onverrichter zaken snorde ik voort en kwam ruim binnen de tijd in Campogalliano, in beroepstaal kort Campo genoemd; voorheen voornamelijk douaneterrein, waar het, bij wijze van spreken, vergeven was van Nederlanders, soms meer dan honderd terwijl er daarnaast wat Fransen, Engelsen en wat verdwaalde Oostenrijkers en Duitser rondhingen.
Tegenwoordig zijn de bezoekers voornamelijk uit Bulgaren, Serven, Iraniers, Wit-Russen, Oekraïeners, Turken, Tsjechen en Roemenen; daartussen drie Nederlandse voertuigen en tussen de "oost"-blokkers werd druk, en bijna openlijk, in diesel gehandeld; ook aan mij werd een aanbod gedaan, maar ik weigerde. Het naastgelegen restaurant was, ondanks de gevulde parkeerplaats, nagenoeg leeg; de eigenaar ken ik al jaren; we raakten aan de praat en hij uitte zich mismoedig, verlangde naar de tijd dat het restaurant overvol en de voertaal hoofdzakelijk Nederlands was; later wandelde ik tussen vreemd en beschonken volk terug naar het voertuig; de Wit-Russen die aan weerskanten naast me stonden had ik tevoren uit voorzorg een hollands rolletje Italiano gegeven en bij het voertuig diepte ik tot laat in de avond oude verhalen op met één van de twee andere overgebleven landgenoten.
Inmiddels is het weer dag geworden en reed ik nog een uur oostwaarts, tot voorbij Bologna en wacht bij een klant op mijn beurt, sta langs een Oleanderhaag die net begint met bloeien, ik snuif en ruik.
Alles veranderde; de nationaliteiten in de transport, de mentaliteit van collega's, jongens die soms maanden van huis zijn zonder toereikende financiële middelen tot bestaan, en het werd en wordt alsmaar drukker; inmiddels rijden we door een oerwoud van flitspalen en verkeersdrempels en voel een steeds strakker aangesnoerde onvrijheid en aanwakkerende spanning, een samenleving van protocollen en controles, waar computerogen ons overal willen volgen, tot het absurde toe. Alles veranderde, en ik ervaar nauwelijks voordeel, integendeel! Alleen de Oleandergeur, de geur van de bloemen, is dezelfde gebleven.
Aldus schreef ome Willem.
---