Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

woensdag 2 oktober 2013

De voortgang.

Hoe zal ik haar aantreffen, straks, na veertien dagen? Hoe zal Frankrijk, Duitsland of Italië er uit zien na twee weken van afwezigheid en het wordt meer en meer voelbaar; de klanken van de Grote Meesters als Bach, Beethoven en Mozart ijlen weg, verzinken in de voortgaande tijd; steeds verder komen ze van ons af te staan; het mogen dan wel "klassieken" heten, maar desalniettemin: naarmate de tijd verstrijkt, worden niet alleen wij, maar ook haar klanken ouder; in een steeds verder vorderende verte zien, ja, horen we ze, als een baken in een woeste zee, steeds kleiner, langzaam zachter.

Even dacht ik dat hij sprak over een voorafgaand ongemak, een ziek zijn of zo, even, ja even werd ik, die toch beter liep, op het verkeerde been gezet.

De hagedis, de vos en tussen slierten sluiernevels de zwaan, Albireo was met weinig maan goed te zien, en dan de draak die waakt over de appels van Hesperia; want wie van die appels eet ontvangt onsterfelijkheid.

"Had hij soms zo'n appel op", dacht ik even toen hij, de professor, thans op weg naar de honderd en drie, zich in mijn voertuig liet zakken; het was weer eens zover, op weg naar "de club", maar door de eerder gemaakte opmerking stond ik reeds een vol punt achter; achter in de koffer voerde ik een boek mee van mede-clublid Dick, Dick Dolman opvolger van Anne Vondeling, en voorganger van ene Deetman en de klank van deze laatste achternaam heeft in de loop van de moderne geschiedenis een ware metamorfose ondergaan.

We dwalen af zoals in dit jaargetijde menig boomblad, de herfst kan verrukkelijk zijn, op weg naar het Keltisch nieuwjaar (1 november), de tijd van heilige, "hallow", avonden, "eve's" die de dagen korten, wegstervend licht, de tijd dat volgens sommigen de geesten terugkeren, jawel, de tijd op weg naar All Hallows Eve, Allerheiligen en, meteen erna, Allerzielen en het kwaad gesternte heeft de overhand, honderd jaar na de verschijning van Kafka's "Urteil"

Het begon zo mooi, zoals zo vaak veel dingen mooi beginnen; met mijn "zijn" boek wandelde ik voor achten even langs de oude voorzitter die vol interesse met zijn hand onder de kin bij de jeugd stond te kijken en na een vriendelijke begroeting maakte hij zijn toezegging waar; scheef iets voor in zijn "mijn" boek dat ik als trofee de verdere avond met mij droeg en even later kwam ik na een Russische opening eerst een pion en daarna voor die pluspion een vol stuk voor te staan; dat werd oprollen, maar helaas, zoals al zo vaak te vroeg gejuicht; de zet waar ik zo ontzettend lang over nadacht (16 minuten) was een afgrijselijke blunder; ik gaf een "vol" stuk weg en met twee lopers van ongelijke kleur stevenden we op een oninteressante remise af dat ik forceerde door een toren te geven voor een loper en twee vrijpionnen; dat zag er goed uit zo ik mij maar niet in de daaropvolgende zettenreeks had misgerekend; en ja hoor, de eerste nul -dit seizoen- gescoord.

De Professor was nog midden in de partij; ik keek naar zijn stelling en vond hem slecht staan, begreep niet waarom hij verder speelde, maar o wee, wat dwaas, ik had onjuist getaxeerd, want hij had alle troeven nog in handen en na verloop van nog een goed uur viel de koning van zijn tegenstander ten prooi aan de stukken van de oude senator; de zoveelste overwinning in zijn niet bepaald kortstondige leven; hij keek guitig naar zijn tegenstander en zei "Ik heb mijn best gedaan", draaide zijn hoofd naar mij en vroeg tergend; "En? Hoe heb jij gespeeld?".

Na mijn verloren antwoord bracht ik hem, hij, die opgroeide en ouder was dan, Boris Spasski, Tigran Petrosjan, Bobby Fischer, Michail Tal, zelfs ouder dan Botvinnik en Smyslov, Bent Larsen, Paul Keres, Andor Lilienthal en Wolfgang Unzicker (allen reeds afgereisd naar Eeuwige Schaakvelden), door de eerste herfstlucht naar huis en maakten daarbij gebruik van de Beethovenstaat: "De winter", zuchtte de Professor "De winter, ik die daar als een berg tegenop" terwijl op de achtergrond zachtjes de weemoedige klanken van de pastorale uit de hoedenplank rezen.

Frankrijk verliet ik in zomerse sferen, de druivenoogst was net begonnen en alles nog groen en straks, na de 15e oktober, zal alles anders zijn, zal de kastanjepoffer weer de straathoek bevolken, wildzwijn op 't menu, de beaujolais Nouveau in aantocht en houtrokende schoorstenen in de boerendorpen; de eerste winterlichtjes, een eerste snak, verlangen, naar het na de winter beginnende voorjaar. Net als de professor ben ik geen liefhebber van de winter.

We stopten bij de voordeur en ik zette de rollator voor hem klaar en terwijl hij zich aan mijn arm optrok om staande te komen en zich met het vervoermiddel begon voort te bewegen dacht ik aan die paar uur ervoor, toen hij in de deuropening verscheen, ietwat voorovergebogen met zijn Rolls naar mij toe schreed; Ik zag weer zijn olijke blik als antwoord op mijn vraag, de belangstellende vraag; "hoe gaat het met u?" en weer hoorde ik het antwoord, het antwoord dat mij zo verkeerd beende. "Ach, ik ga langzaam vooruit!".

Aldus schreef ome Willem.
---