Niet erg vroeg, bij het krieken en na zevenen ging ik wederom op weg, zoals reeds vele dagen van mijn levensjaren, weer op weg, volgend het Pusterdal waar ochtendmist in matige hoeveelheid het zicht belemmerde, ondoordringbare banken en dan, opeens, weer klaterhelder en het was er druk, aldenaars druk, vooral uit tegenovergestelde richting, ook hier forensenverkeer dat zich dagelijks als een jojo door het dal wurmt.
Trouwens; niemand wist precies waar de grenzen liepen, en daarnaast had bijna niemand kennis van de deelstaten. Men wist wel dat ene maarschalk Tito de boel bij elkaar hield, maar wat dat inhield was toch bij de meesten weinig bekend en het land was niet goed te duiden; reeds halverwege de jaren zestig ontving het de eerste toeristen die zich genoeglijk aan de kusten verpoosden, maar tot 1970 of daaromtrent had men een zelfstandig visum nodig om binnen te treden; het hoorde niet bij het "oosten", maar evenmin bij het "westen". Een "eigen" bedrijf was, in tegenstelling tot het "oosten" waar alles staatsbedrijf was, toegestaan, mits men er maar niet meer dan tien man/vrouw personeel op na hield; de rest was dan ook staatbedrijf.
Bij het stadje wat de herinnering aan Gustaaf laat leven, Toblach, nuttigde ik een eenvoudig ontbijt; inmiddels was het volop licht, de mist opgetrokken en bescheen de zon de zuidhelling van de noordelijk van mij gelegen bergen en na de korte stop rolde ik verder, Oostenrijk weer binnen, links en rechts van mij de prachtigste bergen en het was bijzonder; de bergen rechts in de schaduw, daarachter een klimmende zon en links van mij, waar het dal wat smaller was, wierpen de hoge bergen rechts schaduw op de bergen links, maar waar het breder werd lagen de linkerbergen badend in de volle zon, de bergen, het eerste stuk de Dolomiten die later, ongeveer na Weisensee, overgaan in de karawanken en ik snorde daartussen; Sillian, Oost-Tirol, Lienz waar men links naar de Groß-Glockner kon, reed Steiermarken binnen dat destijds uit een deel van Slovenië en Zuid-Oostenrijk bestond, Spittal an der Drau, Villach en dan via de Karawankentunnel naar Ljublijana en het was warm vandaag, met zomerse temperaturen en evenzo zomerse zonneschijn, maar door de lagere hoek met een andere, geheel andere, lyrische lichtval; je weet niet alleen, je ziet het ook: het is najaar.
Maar omdat ik reeds vroeg interesse had in topografie bestudeerde ik elke kaart, zag namen staan, lijnen lopen, leerde de Amerikaanse staten met de hoofdsteden uit het hoofd, zo ook de kaart van de balkan, waaronder Joegoslavië, door mijn grootvader steevast Zuid-Slavië genoemd en pas jaren later kwam ik er achter dat joeg, jih of jig in slavische talen zuid betekend, maar wel ondekte ik Herzegovina, Slovenië, Kroatië, Vojvodina, Servië, Macedonië en Bosnië, namen die vrijwel niemand iets zeiden en slechts enkele ouderen herinnerden zich de naam Herzegovina als het gebied waar de aanslag en moord op Frans Ferdinand van Oostenrijk plaatsvond (Sarajevo) en dat die aanslag de Eerste Wereldoorlog had ingeluid.
Vanaf de Sloveense hoofdstad stuurde ik naar het oosten, sinds jaren weer naar het oosten en ik speurde en speurde, maar niets deed mij ook maar iets herkennen dan alleen enkele plaatsnamen, Grosulpje, Novo Mesto, vroeger Rudolfswert geheten, maar van de voormalige autoput was niets meer terug te vinden. Toch wel, toen langzaam de bergen lager en lager werden, de ruggen links en rechts verder uiteen liepen en voor mij een enorme vlakte verscheen na daar waar de Krka in de Drava stroomde en nadat ik de heuse grens met Kroatië passeerde waar sinds 1 juli alleen nog paspoortcontrole is en ik
niet veel later de eerste contouren van Zagreb opving, Zagreb dat zich aan de rand van de Pannonische vlakte bevindt, een vlakte die omgordt wordt door de Karpaten, de Alpen en de Dinarische bergen, een gebied dat het grootste deel van Hongarije en een groot deel van Kroatië en Servië beslaat; ik herinnerde mij de aanblik.
Het was in de jaren zeventig van de vorige eeuw dat ik hier diverse keren kwam'), op enkele reizen naar het Midden Oosten, naar Griekenland en Bulgarijë, toen Nederland als transportland met eigen mensen de spullen hier en ginder naartoe reed en ik put uit herinnering, dat ik bewonderend op de kaart naar Zagreb keek, een naam die bij mij ontzag en verwondering inboezemde, zo'n geheimzinnige naam, Zagreb, dat als een toverwoord klonk met een omgeving die ik tijdens de koude oorlog teruglas in Hergé's Kuifje Raket naar de Maan, dat Zagreb, waarvan ik later ontdekte dat daar die eindeloze weg door de vlakte, doorsneden door de Donau, begon.
Verder speur ik in mijn gedachten; het zal rond 1977 geweest zijn, december, dat ik voor 't laatst Zagreb passeerde om het nooit te bezoeken en na zoveel jaren kreeg ik de kans; na het lossen trok ik met het stalen ros de Drava'') over, de stad binnen aan de rand van de vlakte met op de achtergrond een beginnende bergrug en dankzij het mooie weer bleken terassen overvol. De stad bleek druk, rommelig en deed onder aan mijn zoveel jaren koesterende verwachtingen; van charisma was weinig sprake, overal verkeer, misschien keek ik verkeerd, maar de binnenstad imponeerde mij allerminst. Dat het herfst was bleek ook uit de nering, ik kocht een zakje net gepofte kastanjes, dronk later op één van de decadente terassen een ginger-orange terwijl een saxafonist na-wageriaanse jazz speelde en ietwat teleurgesteld rolde in terug naar de aan de oever van de Drava geparkeerde Daf, zette de fiets in de stalling en aanvaarde het begin van de terugreis, nu in noordelijke richting, langs Maribor, het voormalige Steierse Marburg en waar de snelweg over een ontdekt massagraf werd aangelegd.
Na afloop wan de Tweede Wereldoorlog werden alle duitstalige inwoners Mariboir uitgebonjourd, daartussen veel Kroaten die meegeheuld hadden met het fascistische, door de Nazi's ingestelde Kroatenregime, maar toen ze bij de Oostenrijkse grens aankwamen werd hun de doortocht door Engelde soldaten geweigerd terwijl men wist wat hen dan te wachten stond. Nagenoeg allen werden door de partizanen uit de weg geruimd en rond Maribor ontstonden vele massagraven, onder elke kleikluit, zoals Wobma het ooit schreef, loert een schedel. Rond 1999, toen men aan de snelweg begon, ontdekte men massagraf na massagraf, duizenden knekels en schedels op de plek waar thans zich de route van Slovenie naar Oostenrijk bevindt, een lichte, sarcastische ironie maakt zich van mij meester; daar, waar ooit de Engelsen de doortocht belemmerden is thans niet eens een douane meer.
Vlak voor de Oostenrijkse grens ging ik er af, de snelweg af, en reed de oude grens bij Spielfeld over, herkende nageneog niets dan alleen de knaagschuur waar destijds het egeltje stond, een klein, dik mevrouwtje met fermkort stekelhaar en dat ons destijds van koffie, bier en Krainerwursl met krennersenf voorzag.
De reis eindigde, heel symbolisch, net onder Graz, in Leibnitz, niets te maken, overigens, met Wilhelm Leibnitz en zijn monaden, maar toch wel enigszins.
Aldus schreef ome Willem.
') Niet altijd ging de reis over Zagreb. Als alternatief werd ook wel voor de route Wenen- Budapest-Beograd gekozen.
'') Drava, die in de buurt van Lienz als Drau begint.
---