Wel een avond gymnastiek, gymnastiek voor de hersenen die ik graag wat elastisch wens te houden en zo haalde ik dinsdagavond klokslag zeven uur het bewijs op dat gymnastiek voor de hersenen oude geesten verjongt toen de honderd en twee jarige naast mij in het voertuig plaats nam en vol vuur weer enkele oude verhalen wist te vertellen.
Het valt mij op hoe verongeestelijk de mensheid ervoor staat; de ruach lijkt uitgeblust, de adem stokt: wat, indien de mens zijn geest verliest? Heeft zij dan nog wel adem nodig?
Tevoren had ik een broodje gegeten, Kasher, bij Sam Meijer in de Scheldestraat waar ik een kleine, oude, overbebaarde heer met vreselijk veel Joodse humor ontmoette, eentje van vóór de oorlog maar met een geestigheid van een achttienjarige; onafgebroken woorden die zijn geest hem ingaf sprekend, hermisch, heraldisch en heroïsch, meer een speech dan louter gekwebbel en ik, ik nam alles rustig op, liet alles mijn gedachten inzinken. Moest wel, want ik zou nog in de avond gaan spelen.
Kompjoeters rekenen, "denken", zo menen wij, maar ademen niet, kompjoeters zijn geestloos, dús ademen ze niet, maar wéten ze wel, veel, veel te veel, maar: wat betekend weten zonder ruach, kennis zonder geest?
Terwijl de professor het voertuig verlaten had en zich naar de clubzaal begaf zocht ik een parkeerplek en even later kwam ook ik binnen terwijl de clubleiding druk bezig was de tafels aaneen te rijgen zodat er twee lange rijen ontstonden en werden de stoelen aan de buitenkant geplaatst; ik had het begrepen, want inmiddels is de "winter"competitie afgelopen en wordt op de clubavond daarna simultaan gegeven door de twee sterkste spelers tegen de rest van de aanwezigen.
Nog wel een dubbelsimultaan: ongeveer veertig mannen en welgeteld drie vrouwen zaten met de zwarte stukken aan de tafels te wachten op de twee tegenstanders; bij een simultaan speelt één iemand tegen meerdere, ditmaal dus ruim veertig, tegenstanders. Bij een dubbelsimultaan ontstaat het volgende: de twee spelers beginnen beide met de eerste zet tegen de helft van de tegenstanders (in dit geval ruim twintig spelers), maar daarna gaan de twee verder met de partij waarvan steeds de ander een voorgaande zet deed hetgeen het spel en spelen knap lastig maakt.
Een actuele vraag: indien de geestesverarming zo doorgaat, zal de mens dan ademen blijven? En waarvoor dan? Hooguit ademen voor wat spinaal bewustzijn en voor de celdeling, maar verder zal de ongeestelijke mens hooguit nog in vorm te onderscheiden zijn van de steeds wetender en uitwikkelende kompjoeter en dan? Dan is schaken een overbodige handeling geworden, zinloos omdat ze als nutteloos zal worden beschouwd en natuurlijk zal dit spel, vanwege de ongelijkheid van de stukken, op 't laatst verboden worden.
Het was druk, te weinig plaats voor iedereen zodat ik besloot niet mee te doen maar wel aanwezig te zijn om een paar plaatsjes te schieten en, wie weet, komen er daarvan wat ik het schaakblad terecht. En tussendoor speelde ik een informeel partijtje met iemand in een andere zaal; om de grijze massa elastisch te houden en omdat het boeiend is.
Menselijke kompjoeters en kompjoetermensen, beide met getalswaarden, waardeloos dus en zelfs het weten zal nutteloos, zonder geweten een zachte dood sterven, een wereld zonder idealen, liefde, genieten en schoonheid, waar onvrede vrede en vrede onvrede werd, geëlimineerd tot elkaars gelijken, waar het nuttige nutteloos is geworden; de mens, verdwenen, opgeslokt door het weten, verdwenen in geestloze diepten, zonder bodem, zonder een sprankje hoop, dan zijn allen gevallen in het Armageddon; hopeloos.
Maar dan! Dan is er het schaakspel dat het leven zelfs in de armste geesten vernieuwd, zoals ooit aan het einde van de omertelling het ware leven werd geschraagt, en zoals ooit op sinksen een windvlaag woei alsof er extra ademtocht gegeven werd, de nephesh en ruach nieuw leven werd ingeblazen, gegeven door de nesjama, de Goddelijke vonk, zo is het leven op de 64 velden dat voert naar een andere dimensie, naar hogere aionen en, als een schaakpartij gespeeld is, blijft ze, eeuwig, bestaan.
Tegen het einde van de schooltijd wacht ik aan een muurtje; het is koud en guur, een snijdende wind overalt me als Odins zonen Vidar en Vali en ik wacht op een kleindochter dat, als ze naar buiten komt, vol geluk op mij toesnelt; haar hand in de mijne en we drentelen naar haar huis even verderop, ze huppelt en ondanks dat ik, gerekend naar menselijke maatstaven, eerder dan haar er niet meer zal zijn, blijf ik, zeker voor haar, ook nadien bestaan. Net als een gespeelde partij.
Aldus schreef ome Willem.
---