Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

donderdag 9 augustus 2012

De noodklop.

Zo even, langs mijn neus weg, vroeg ik het, vanmorgen bij de bakker waar ik nog voor het lossen en voor een versnapering langs reed; of ze wist waar Beethoven had gewoond en verrassend genoeg bleek dat ik in de goede straat stond, de Grinsingerstraße; hij had even verderop, in een klein huisje, gewoond, in 1808, samen met de zeventienjarige en latere dichter Franz Grillparzer en zijn moeder, snel fietste ik er even heen, een hele klucht, bergop.

Voor het huis bleef ik een tijdlang staan, 1808, dus vermoedelijk had hij hier de laatste hand gelegd aan de vijfde, dat kon haast niet anders, ik zag het gewoon vóór me dat hij de bekende aanvang van het toongedicht op papier zette, de vier eerste noten van het eerste deel, doordrenkt van wanhoop, ik zie zijn weerbarstige gezicht, die tonen: "zoo klopt het noodlot aan de deur", zo heeft de Grote Meester ze zelf geduid.

Een voorbijgaand voertuig met te harde housseherrie onttoverde mij, snel sprong ik op de velo en sjeesde met een rotgang de beklommen heuvel af, op weg naar de truck en toen ik terug was duurde het nog geen vijf minuten en toen werd de handel gelost.

Een enerzijds ritmisch eerste deel met daarnaast een zachtklagerig thema van strijkers die trachten de vijandige machten te bezweren, maar allengs worden ze meer en meer door het beruchte kloppen weggedrukt, de vijfde, een ernstig muziekstuk, Beethoven lijkt hier de wanhoop nabij, ziet welhaast geen uitweg meer.

Rond negenen vertrok ik, liet Wenen al spoedig achter me en uit de boxen klonk reeds het kloppen, het kloppen van het noodlot terwijl ik via Krems an der Donau naar Sankt-Pölten reed, op weg naar het adres voor de retourlading.

Als het tweede deel zich inzet lijkt de storm van wanhoop bezworen, er klinkten hemelsche klanken, voorname, edele tonen, maar toch, de vertolkte wanhoop in het eerste deel wordt door dit tweede niet geheel vergeten en klimt op naar grote hoogte in het derde deel waar de verwarring om zich heen grijpt, een enorm aporia lijkt zijn lot te worden: geen uitweg meer, alsof de Grote Meester in al zijn hoedanigheid aan de oever van een brede doodsjordaan staat.

Na Sankt-Pölten de snelweg op, richting Linz, ja, verder nog, richting Salzburg en met een weinig heimwee dacht ik terug aan gisteravond, de avond in Wien. Na de middag kwam ik aan in Frankenmark voor de terugvracht, maar daar had ik vier wachten voor mij, twee uur wachttijd voor mij, dus, én dus weer even rondtrappen met de velo, genietend van het vele moois, de prachtige bloeiende bloembakken aan de balkons, bloemen geraniums, petunia's en anderen, die, hoe oostelijker je komt, hoe weelderiger ze bloeien hetgeen door het klimaat komt (hoe oostelijker, hoe meer invloed van het landklimaat waarneembaar is in de bloei).

Maar aan het einde van het derde deel, als alles verloren lijkt, als de dood het gewonnen lijkt te hebben, klinkt vanuit een geheimzinnig donker het rommelen van eerst een viool die hoger, steeds hoger klimt, hoger, nóg hoger en dan volgt een enorme aanzwelling, een enorm crescendo van instrumenten alsof er een nieuwe geboorte plaatsvindt, alsof na de doorgang van de rivier een nieuw, ander leven begint, er volgt triomfmuziek die zijn weerga in de geschiedenis niet kent, Beethoven lijkt hier de oplossing voor zijn vreselijke leed te hebben gevonden en juicht het uit, klanken van een blij verlangen, van naderende, toekomende vreugde, de noodklop uit het eerste deel wordt met weemoedige overwinningsklanken bedekt, nog even volhouden!

Rond half zes kon ik met de lading vertrekken en ging op weg, eerst naar Straßwalchen en vandaar naar Braunau am Inn, een stad met een afschuwelijk reputatie, de stad waar de leider van de nazi's het levenslicht zag.

Aldaar stak ik de Inn over, eerst via een prachtig heuvellandschap naar Pfarrkirchen, dan via Eggenfelden naar het noorden en vlak onder het door Keizer Auelius gestichte stad Ratisbonne, het tegenwoordige Regensburg, kwam ik de snelweg op: de "paaltjes" staan hier op 500 en tellen af tot nul, tot Keulen.

Rond die tijd, 1808, schreef hij; "Ik zou gelukkig zijn, misschien wel de gelukkigste mens op deze wereld als niet de duivel in mijn oren zat. Indien ik niet ergens gelezen had, dat de mens niet vrijwillig uit het leven mag gaan, zo lang hij nog nuttig kan wezen: ik zou er al lang niet meer zijn geweest, ik zou mij het leven hebben benomen".

Aldus schreef ome Willem.
---