De reis ging voort, eerst, uiteraard, door 't nachtelijke duister, uren lang en waar ik Châteauroux en Limoges passeerde, ooit een lange twee en driebaansroute, doch inmiddels geheel omgebouwd tot vierbaans waardoor het reizen aanmerkelijk werd versneld, edoch waarmee de schoonheid en romantiek grotendeels verloren ging; voorheen weinig verkeer, thans, en ook in deze eerste januariweek en zeker bij Limoges en Brive, veel verkeer.
Tijdens het krieken Brive voorbij; ach, dat Brive, dat ooit zo kalm en verscholden in 't midden van Frankrijk lag; stil en verlaten, maar thans opgenomen temidden van wegen vol voortrazend verkeer en ik vroeg me af of de inwoners het allemaal wel zo fijn hebben gevonden; eigenlijk is haar hele indentiteit gewijzigd.
Na Brive strekt zich een moderne tolweg tot Montauban uit en die gereed kwam in het jaar 2000; parallel aan de oude en goed begaanbare N-weg; uiteraard koos ik voor de laatste. De thans vrijwel verlaten route, breed met veel driebaans en hier en daar vierbaansstukken, door Souillac en Cahors, langs verlaten tankstations en voormalige routiers; allen opgedoekt omwille van de naastgelegen tolweg. Inmiddels was 't weer wat opgeklaard; blinkende zonneschijn afgewisseld met regenbuien. Door ging ik, samen met de trouwe truck, heuvel op, heuvel af.
Tot aan Saint Jory, tussen Montauban en Toulouse en vlak aan de oever van de Garonne waar ik 25 ton goederen uit Nederland kwijtraakte. Net na de middag, dus ik had nog tijd om een eerste laadadres op te halen. Een laadadres dat zich bevond midden tussen de eerste Pyreneeën, een kleine honderd kilometers ten zuiden van Toulouse, te Saint Girons en waar boven mij de lucht er onstuimig uitzag. Dikke wolken vol regenwater; wolken waaruit het water met regelmaat naar beneden kwam.
Op de weg naar Guzet-Neige en langs de Salat was de fabriek waar ik twaalf zware en grote paletten in de oplegger kreeg; daarna zocht ik een rustplek op, even buiten Saint-Girons en vlak bij voornoemde eetzaal waar een tiental gasten zwijgend datgene wat ze voorgeschoteld kregen opaten; een enkele eter durfde tegen een tafelgenoot onhoorbaar te fluisteren; op de achtergrond bijna onhoorbaar onfrans getjoenk, kennelijk voor de sfeer die er toch niet was. Twee nette, ervaren obers liepen evenzo zwijgzaam heen en weer, met voedsel, haalde gebruikt eetgerei weg en voerden met zwijgzame elegantie schoon aan; meer dan de helft van de gasten staarden tussen de gangen door naar hun meegebrachte schermapparaten; tutsten soms wat op 't scherm; dan kwam de lange, magere, in wit overhemd gekleede ober weer, zette wat voor onder een zacht "voici" en "bon appetit" waarna een zacht "merci" van gene zijde volgde. Inmiddels at ik braaf mijn bordje leeg wat de ober gevuld met zeer smakelijke pave de biche voor mij had gezet. Verder bleef alles stil, behoudens het zachte getjoenk waar geen Frans woord, geen Franse klank aan te pas kwam. "Cultuurbarbaren" dacht ik nog toen ik opstond; bij de kassa rekende ik af met de allervriendelijkste ober; daar bleek ik de vooraf gedronken Gran Marnier gratis van het huis te hebben gekregen en met wat tipgeld verliet ik 't etablissement.
Goed, smakelijk, en bovendien in zwijgzame stilte gegeten, een ietwat gespannen rust die wat weghad van een stilte voor de storm, die, wie op de tijden let, onverwijld gaat komen.
Aldus schreef ome Willem.
.