dinsdag 11 augustus 2015

De waanzinrand

Nog even loop ik verder en waar het zo donker mogelijk is staar ik de hemel in en zoek de Grote Beer; van daaruit de Poolster in 't noorden, de Poolster in de Kleine Beer; dan teken ik in gedachten een gelijkbenige driehoek tussen de Polaris en de onderste ster van de Grote Beer; zo vind ik de Capella, de Capella in de Voerman, nog net in de melkwegnevel; dan wacht ik, wacht op de eerste flitsen.

Groen, grijs, goud, dofgoud, en nagenoeg geen bloei meer; de zomer is warm dit jaar en gisteren denderde ik weer België door, vanaf Maastricht via Namen naar Charleroi. Dan zwenkend naar 't zuiden, richting Frankrijk; op de grens een koffie bij Jojo; dan weer verder; dwars door 't goude geel dat langzaam doffer en doffer wordt.

Hoofdschuddend het nieuws gevolgt; aan de poorten van Europa trachten duizenden de scharnieren te ontwrichten; een enorme menzelf verschuilt zich aan weerskanten in de menigte en niemand, bijna niemand weet zich te ontworstelen; bijna niemand weet uit het men tot zichzelf te komen. Een spel, een schaakspel en na een reeks van zetten ziet de kenner, diegene die inzicht heeft, het: terwijl omstanders niets bijzonders zien, ziet het inzicht verder: de stelling is verloren; geen goede zet meer over: de tegenstander heeft voldoende troeven; het is over en uit.

Die avond kwam ik tot voorbij Auxerre; een klein dorpje waar exact om elf uur de straatverlichting doofde en waardoor ik met weinig lichtvervuiling mijn ogen langs de sterren kon laten glijden. Even na elven dook een ferme ster in een val ter aarde; 't zijn de nachten waar de Perseïden als sterren door 't luchtruim schieten; maanloze nachten terwijl bijna alle planeten schitteren door afwezigheid; alleen Uranus moet ergens, nabij de Spica, als een kleine ster te zien zijn. Plotseling scheren twee flitsen naast elkaar door 'r luchtruim, dan buigen beide af; de ene naar links, de ander naar rechts; als de hoorns van de moeflon; even maar, dan is 't voorbij.

Europa, gebracht aan de afgrond van de waanzin; de Grote Beer in 't oosten tot bloedens toe getergd en een eindeloze mensenstroom die op gang komt; na de laatste kanteling een einde zoals ook Carthago die gekend heeft. In de verte huilt een hond.

Door 't midden naar 't zuiden; in de Cantal een controle van meer dan 45 minuten. 45 minuten, voornamelijk voor 't uitlezen van de tachograaf en daarna een briefje mee dat alles in orde is. En toch, de tijd; is dat niet erg lang? Ach. 'T hoort bij de moderne waanzin. Bij Millau ging ik niet de brug over en bij een oude schaapskooi bleef ik even een uurtje van de zon genieten; bijzondere uitzichten, jazeker, hoogzomer en veel stuivend toeristenverkeer; van her en der naar hot.

Nabij Beziers, niet ver van de kust: een prachtig open lucht en de nacht heeft zich verspreid over de Langedoc; ik speur wederom naar lichtflitsen; naar hemeltekens en bij elke volgende vallende ster huiver ik. Sterren die hun licht over de rand van de waanzin werpen. Wanneer! Wanneer is toch het uur?

Aldus schreef ome Willem.

.