dinsdag 9 september 2014

Het web.

IJverige spinnen sponnen duizenden webben; daarna nam morgendauw op haar plaats waardoor het grasland er uiterst bijzonder door getekend werd. Alweer zo'n aanwijzing, want toeval verzint zoiets niet.

Zoals het plotseling oog in oog staan met een sneeuwuil; zijn voorname blik die ons argwanend opnam, terecht argwanend, want niet zodra ik de camera op haar richtte, wiekte ze weg en tussen de hoge bomen werd ze onvindbaar.

Tussen uitgestrekte groene weiden bevond zich een heuvelrug vol met bos en paarse heide waar een weg door werd aangelegd; een stukje helling van tien procent waardoor we hijgende boven kwamen terwijl elders, te Brussel, iemand bij het opperhoofd naar de functie van oberkelner dong.

Vrijdag nog; we keken in de loop van de geschiedenis: Hooghalen, zo achter de, zeker toen, doorgaande weg Meppel-Assen, beter bekend als Westerbork waar een film vertoond werd; hoorden uit een getuigenmond, uit de mond van een teruggekeerde, dat "de treinen" niet altijd via Groningen en Nieuweschans ons land verlieten. Door een piepkleine opening ontdekte hij Oldenzaal en later station Hameln waar ze een hele nacht bleven staan, een nacht waarin spinnen webben sponnen, uilen voedsel vonden en paarse dophei heuvels kleurden; toen kwam de zon op en reed "ze" verder met honger en dorst door het vredige Weserdal. Braunschweig had hij, voordat "de trein" na ruim twee dagen in Theresiënstadt aankwam, ook nog herkend.

Later fietsten we, zwijgzaam, tussen hoge bomen naar Grollo; mij ega wees op de buste van Cuby, voorman van de Blizzers die ik niet kende; zij , moderne zij, wel, genoten in een onverwachtte omgeving, achter een wat stoffige meubelwerkplaats een uur lang hoopvolle topwijn zonder grollen en fietsten in een ondergaande septemberzon terug naar Amen: was 't niet wat ridicuul om destijds zo dicht bij dit dorp het Oude Volk te stallen? Voor de zeventigste keer na dato kleurden de hoge bomen weer het begin van de herfst, maar een scherp gehoor vangt de immer galmende echo van geschrei, gekerm en geroep op dat de frissegroene kleuren van de weiden en de hoge bomen in de omgeving doft. Op een bospad kwamen wij een heuse herder tegen, op weg met zijn kudde, die hij bijeenhield met behulp van een zwarte hond, naar een grazige omgeving.

De rug tussen Nijverdal, Rijssen en Markelo zou er zo een kunnen zijn; heuvelland, uitgestrekte bossen, mitsgaders eindeloze heide. Kronkelende fietspaden, op en af, honderden tegenliggers en juist hier, met al die heuvels, menig "elektrische" fiets, o zo raar weer met zo'n afkorting en Engels woord, E-bike, aangeduidt; alleen daarom voor mij niet. Nooit!

Het oude Ninevé, Aleppo, daartussen bergen en vlakten, 't lijkt en niet pluis terwijl voor de kust van de hak weer een mensenboot drijft die, doorgaans, lekgestoten wordt zodra de kustwacht nadert zodat ze wel gered moeten worden; enkelen vinden louter dood, verdrinken in de zee waar aan de kusten duizenden zonnebaden terwijl andere duizenden het prachtige Afrika ontvluchten willen ondanks de zee die haar tol eist; na de hoogte van de Holterberg was het heerlijk afdalen richting Holten, en daarna nog even klimmen, de zogenaamde Markeloze berg op; prachtig uitzicht terwijl we regelmatig werden ingehaald door tientallen "oldtimers"; in de avond bier, limonade en rollade bij Theo die vijfenzestig werd en Timmermans krijgt een zware taak. Belastingvrije Jeneverdozen -hunnie wél- met twaalf flessen tegelijk, meer dan vijftien kilo per doos!

Het contrast, tussen Limburgse hartelijkheid en warmte enerzijds en Friese trots en koelte anderzijds is heerlijk: daar, in 't noorden, welkom, maar wij zijn wél Friesen, he! Gastvrij zonder open armen, en waar achter de koele trots een merkwaardig opzien tegen de westerling schuilgaat hetgeen zich uit in het weinig pronken met eigen cultuur en hier, in 't zuiden, waar de oud-bourgondische cultuur nog volop aanwezig is: vlaai met een toefje slagroom, ijsvogellikeuren en bier genoten in een gastvrij omarmen dat vermoedelijk de bakermat van een zachte gee veroorzaakt; een Maas die zich een diepe geul in het landschap groef en Duitsers op boogschutsafstand.

Toeval verzint het niet: met een religieuze wiskundige nauwkeurigheid stevent de tijd af op de tweede bloedmaan en begint het blad met kleuren: dra zal 't gestorven zijn en onderweg knatsen de banden reeds door afgevallen beuknootschillen en de eerste afgevallen balderen, nazomerzon, aangenaam, en koffie met een broodje bij Tante Jet aan de Maas; in de streek van Hertog Jan en alweer lees ik met koeienletters op het voorblad dat de Russen schoten.

Er gaat geen dag voorbij zonder opkomende zon, zonder nieuwe oorlogpropaganda aan beide zijden van het nieuwe gordijn, zonder glaasjes voor het opperhoofd, ingeschonken door onze oberkelner, zonder een wijze uil die, onzichtbaar, uit een hoge boom de mens en zijn prooi bespied, de webben weer gesponnen worden.

Aldus schreef ome Willem.
---