Armentières was uitgestorven tijdens de Franse feestdag, veel etalageruiten gaven een treurige aanblik; leeg, stoffige ramen die in geen maanden werden gezeemd; al lange tijd gesloten en de overige middenstand was bijna geheel gesloten; alleen een paar terrasjes zo hier en daar, de meesten met vrijwel onbezette stoeltjes en in de ogen van de rondslenterende bevolking las ik een desolate uitdrukking; de zon trok inmiddels steeds langere schaduwen over het eeuwenoude stadje waar de werkloosheid thans meer dan 25 procent van de beroepsbevolking telt.
Thuis heb ik er nog een ansichtkaart van; net twee verdiepingen hoog, rode luifels. Oud maar schattig en destijd sliep je er voor rond de tien franken; voor het eten kreeg je bijna geld toe.
Het was een kleine strategie, want Lille ligt immers wat noordelijk ingebouwd tussen Belgische grenzen zodat ik, nadat ik de lading in Apeldoorn er in had zitten en mij eerst door Nederland en Vlaanderen wurmde, mij begaf naar Vlaams Henegouwen, een franse enclave in Vlaanderen en waar nogal wat nationale strijd om is geleverd tussen Belgen en Belgen.
Maar ik weet, wist het; eenmaal opgeslagen herinneringen zijn aan vervorming onderhevig: vindt je terug wat je zocht, blijkt het toch anders te wezen dan het in je brein werd vastgelegd. En ook dit keer; de herinnering was van de werkelijkheid afgeweken.
Onderweg er naar toe werd ik getrakteerd op drie lange file's waardoor ik eens flink kon oefenen met de digitale tachograaf; in samenspel met een stopwatch kreeg ik het voor elkaar de totaal meer dan een uur file met een lengte van, pakweg, 15 kilometer, in drie minuten rijtijd te overbruggen terwijl de overige tijd als werktijd werd weggeschreven: let wel, geen fraude, maar steeds op het juiste moment optrekken en stilstaan: kortom, steeds in een minuut minder dan een halve minuut rijden hetgeen inhoud dat ook 50 seconden mogelijk is dewelke dan als werktijd wordt weggezet en ik op die wijze veel rijtijd op kan sparen.
Opeens, toen ik vanuit Cholet vertrok, viel mijn oog er op. Op het dorpje wat ik ooit bezocht, waar ik ooit met vrouw en baby de nacht doorbracht; misschien wel meerdere nachten, maar zelfs dat weet ik niet meer.
Het zijn de dorpjes Komen en Warneton, alsmede ook het dorpje Ploegsteert in welks dorpje ik het voertuig lommerrijk kwijt kon; parkeren onder een paar dichtbebladerde kastanjebomen, precies op twintig meter voor de Franse grens, Frankrijk, waar op quatorze juillet niet met de truck gereden mag worden.
Maar wel met de fiets, dus haalde ik het rijwiel uit de kar en stak al trappend de grens over om tot de conclusie te komen dat het werkelijk bijna weerzinwekkend is; de armoede, de leegte, jongelui die tegen de zinloosheid aanleunen: niets te beleven, niets te doen en na een uurtje, nadat ik zo ongeveer heel het stadje had rondgereden, besloot ik via een ander grensje terug te fietsen en ik zocht, zocht naar de overgang van weleer, de overgang waar ik, zo rond 1990, nog over ging, over ging toen er van de nieuwe hoofdweg er omheen nog geen sprake was.
Dat was trouwens nog een aardig eindje, maar nadat ik de Leie over was, kwam de oude overgang in 't zicht, en, aangekomen in het Blegische Le Bizet keek ik m'n ogen uit; een drukke winkelstraat in een dorpje waar menigeen nooit van hoorde of over las; overvolle terasjes, een drukte van heb ik jouw daar; drie fritkotten met een rij wachtenden ervoor en bovendien een wachtrij voertuigen bij het even verderop gelegen pompstation; na een kleine versnapering reed ik terug, over Belgisch grondgebied, naar het wachtende Dafje: de dag was voorbij en weldra doemde de nacht op.
Toch maar proberen, het dorpje rond, maar 't moest toch langs de doorgaande weg zijn, maar: wat was toén de doorgaande weg; ruim dertig jaar geleden is een lange tijd.
De nacht waarin ik het licht nauwelijk had afgewacht; nog in 't donker koersde ik van Ploegsteert naar Armentières, en vandaar via Lens naar Arras en in mijn spiegel ontwaarde ik een prachtig rood-roze streep van het eerste zich aandienende morgenlicht.
Vlak bij de Oceaanpoort, bij Le Havre, een eerste klantje die er maar wat lang over deed het in ontvangst te nemen; zo'n protocollenklant waar van alles en nog wat moet worden opgetekend, aangetrokken en worden opgezet; na ruim een uur afzien kon ik weer verder, een heel eind nog en ik snorde via Sées, Allençon en Le Mans naar Angers en stak aldaar de Loire over, nam de nationaal naar Cholet; de hele dag was het bewolkt, soms zwaar bewolkt, geweest, maar nu trok de lucht toch open en in stralende zonneschijn rolde ik over de noordelijk rondweg van Cholet, op weg naar Montaigu dat ik echter niet meer in de rijtijd halen zou: een dikke tien kilometer ervoor zette ik de zaak aan de kant, haalde het rijwiel voor de dag en fietste tegen de neergaande zon in naar het even verderop gelegen dorpje, dát dorpje waar ik zo lang geleden een keertje had geslapen en daarna nooit meer was weergekeerd.
Opeens zag ik het; alsof twee shablonen op elkander werden gelegd; die van de werkelijkheid en die van de herinnering; met dat verschil dat ik in mijn herinnering het geplaatst had in een bosrijke omgeving, maar in werkelijkheid stond het vlak naast de grote kathedraal van La Bruffière; twee oude dametjes stonden aan de overkant vermoedelijk een breipatroon te bespreken, maar dat belette mij niet ze aan te spreken en wat te vragen; het klopte. Wat ik gevonden had bleek ooit een hotel te zijn geweest; ze wist de naam "du Sport" te noemen; er was slechts een tabakswinkel van over; de rest van het hotel werd tot appartementen omgebouwd.
Een vreemd gevoel overmeesterde mij; alsof ik destijds iemand anders, jonger, was, rondreed in een ander land, een andere wereld en ik nu, nu ik van de herinnering weer even werkelijkheid kon maken, de herinnering in werkelijkheid terugzag, begreep ik even niets meer van tijd, die beide zowel overbrugt als splijt.
Het destijds even opdook om meteen weer in het toen te verdwijnen. Bewegend stilstaand.
Aldus schreef ome Willem.
---