woensdag 13 november 2013

De oostvogel.

Nachtlicht en nachtgezicht, lang geleden bevond ik mij op het diepste punt op aarde, honderden meters onder de zeespiegel, daar, waar ooit, in een bijna voorhistorische tijd, zich groene, grazige weiden bevonden, daar, waar het zicht op de sterren fenomenaal is.

Kil, mistig en koud, net boven het vriespunt, hier en daar er zelfs onder; vanaf Weiswampach tot aan Lorenzweiler kwam ik niemand tegen dan louter mistflarden; geheimzinnig en nietsvermoedend lagen de dorpen die ik passeerde in diepe rust en op de vier, vijf kilometer lange, rechte weg door de noordstad had ik alle lichten nog op knipperend oranje of groen en later, in de bovenstad, op weg langs het station, een enkele taxi die een laatste beschonkene huiswaarts bracht.

'T is net als met een vergrootglas; zowel te dichtbij als te ver af vertroebelt datgene wat men wil zien, scherp wil zien, zo ook de sterren, en daar, op die diepe, diepe plek, nabij de poel van zout en zwavel, is het gezicht op de tweede hemel, de sterrenwereld, het scherpst; daar leerde ik ze kennen, kennen als spiegels en in nachtelijke stilte kon ik ze horen: een onverstaanbare, zwijgende taal, uren lang en de muziek van Bach, Mozart en Beethoven waren daar slechts kinderspel bij.

Even na Nancy kwam Klaas Vaak, wat onverhoeds, langs en ik zoch meteen een parkeerplaats op, schaars op de weg naar Epinal, maar toen ik aankwam trok ik voor even een gordijn dicht, even het hoofd op het stuur en even de ogen dicht en ik dommelde weg, tien minuten, een kwartier wellicht waarna mijn brein, om het in moderne termen uit te drukken, in zijn geheel werd gerieset al weet ik nooit zo goed hoe je zo'n moderne term moet schrijven. Inmiddels ontwikkelde zich de dageraad die weer haar dagelijkse strijd met de duisternis begon en toen ik in de buurt van de eerste klant kwam was het volop licht, volop in die zin, dat het zicht alleen nog door mistflarden bemoeilijkt werd.

De mens kan afdalen, afdalen naar diepten waar het gezicht op de sterren scherper, volkomener, ja, steeds helderder wordt, zo ook kan hij afdalen in zichzelf, met zijn ziel in eigen geest waardoor hij, of zij, vooral zij, scherper ziet, soms even, in een oogwenk, net voorbij de tweede hemel, wat zich achter, voorbij de sterren bevindt, waar antwoorden huizen voor de vele waaroms, dan ziet men paarden tussen mirten grazen; rood, zwart, vaal en wit; in de diepten ziet men verder, veel verder voorbij de eigen neus waaraan men zich zovaak, te vaak, vooral door het om zich heen meppende nieuws, laat beetnemen.

Soms vervoeren we merkwaardige zaken, merkwaardig, vooral voor wat er met de goederen gebeurt; in Lichtenvoorde laadde ik 54 inklapbare ijzeren kratten, zes stapels van zeven, twee van zes, van die kratten die in sommige supermarkten staan en waarin bronwater in plastic flessen, of melk, wordt aanbeboden; ik vervoerde ze een slordige 700 kilometer en had een slecht omschreven adres, dus was het even zoeken en vragen om uiteindelijk uit te komen bij de regionale afvalverwerking alwaar genoemde kratten werden gelost en direct de kraakmachine in werden gekwakt; ik heb er maar de humor van ingezien en alle andere bijgedachten maar meteen laten varen: wat hoofdschuddend en glimlachend verliet ik de vuilnisbelt waar tussen een paar medewerkers alleen een grote zwerm zwarte kraaien wat geluk zochten en even later verdween Epinal in de mist en uit mijn spiegels.

Een boze, woeste horde van losgebroken duivels kreeg even zijn kans, in een onbewaakt ogenblik stuwde zij de wind op over het laatste deel van de oervloed en richtte in een oogwenk een totale verwoesting aan; het besef, het voorstellingsvermogen van ieder mens schiet te kort, ontelbare doden, want meer dan tienduizend kan niemand tellen; de duivels scheerden verder, een ander oord werd bedreigd, maar een onzichtbare hand duwde ze naar gene zijde waarna ze verdwenen, net zo plots als ze verschenen.

Twee klanten nog achterin, de eeste langs de Doubs, tussen Beaume les Dames en Becançon, zes pallets en losmateriaal was er niet voorhanden, zodat ik samen met iemand die ik voor een stageloper hield met losklep en pompwagen de handel voor de deur zette; hij, de stageloper, was allang blij dat de zon scheen, want alles moest daarna door hem met de hand vanaf de pallets de schuur in worden gelopen; hij was niet te benijden, maar zal er best een flinke snuiter van worden en terwijl hij aan zijn verdere dagtaak begon, snorde ik verder, langs de Doubs, en even later in het landschap tussen de Doubs en de Côte d' Ore, onder zonneschijn en tussen golvend groen, door geelbruingekleurde, soms kale, bossen door; het groen van de zomerse vergezichten had plaats gemaakt voor vergezichten met grijze en bruine tinten op een nog steeds groene ondergrond.

Zij verwacht haar tweede kindje, het eerste is nog geen twee jaar en hij, de vader, ..... Een satanische macht overweldigde hem, gruwel van het ergste soort, verziekt bloed, alsof een oordeel over hem werd uitgesproken terwijl mijn pen geen goede woorden meer kan vinden en het raadsel doemt op; waarom hij, en niet ik?

Altijd vriendelijke mensen, daar bij Dijon, en hoewel het pas voor vrijdag was kon ik er meteen lossen, en zo was de kar weer leeg en kon ik over terugladen gaan nadenken, vooralsnog een adres of zes, zeven en terwijl de wereld, ver weg en nabij, vol blijkt van rampspoed en ellende genoot ik van het mooie, kalme, herfstweer, van de intense schilderingen van de pittoreske dorpjes waar ik door kwam, kwam ik aan, net even voor Macon, bij een bekende knaagschuur, at ik met een Oostvogel.

Wie diep daalt en zo zijn zien op scherp zet, ziet het lijden, ziet het lijden óók, snapt niets van het lijden, maar ziet het anders zonder het met veel vulgaire bombarie te verdoven.

Een Oostvogel, een collega uit Brabant, in dienst van de firma Oostvogels hergeen ik altijd al 'n beetje merkwaardig naam voor een transportbedrijf vond, maar met 65 voertuigen toch aardig over de weg timmert, we vertelden elkaar, zoals gebruikelijk, sterke verhalen aan de stamtafel "voor", zo als ik ooit ergens, "jagers, vissers, chauffeurs en andere jokkebrokken" las; op de televisie trokken beelden van de stormramp voorbij.

Ziet! Staar in het lijden! Ziet het lijden, de afgrond, het ergste; het lijden van de massa alsook het lijden van de eenling, ziet het lijden, zonder overal pasklare antwoorden op te hebben, maar ziet het lijden als een brug. Een brug waarover liefde lopen kan.


Aldus schreef ome Willem.
---