Akelig vroeg was het
vanmorgen, te vroeg eigenlijk, net als de dag ervoor, toen ik vanuit mijn
"geheime" parkeerplaats verder trok naar Eperney, over een vertrouwde
route: Rocroi, Rethel en Reims, ach, ze is de trouwe lezer wel bekend en zo rond
half tien kwam ik aan bij Moët et Chandon te Epernay, de grootste
champagneproducent ter wereld om er het grootste deel van de vracht te brengen,
7 zogenoemde Spijkstaalkarretjes, 7 van de in totaal ruim 200 stuks die er op,
of beter, onder het terrein van Moët et Chandon rondsnorren op twintig
kilometer en in vier lagen onder de grond; Spijkstaalkarretjes, elektrische
vervoermiddelen, reeds meer dan een halve eeuw vervaardigd door Spijkstaal te
Spijkenisse, vandaar die naam, en die men regelmatig ziet rondrijden in dierentuinen
en soortgelijke omgeving, jawel, een chauffeur heeft soms eigenaardige vrachten
te vervoeren: karretjes voor de immense champagnekelder van Moët et Chandon
waar ooit Richard Wagner inspiratie op deed voor zijn Tristan en Isolde en in
sommige delen van het stuk hoort men nog steeds de bubbels van de drank.
Daarna
volgde een route naar het westen, eerst iets naar 't zuiden, via Montmort-Lucy
naar Sézanne en daarna de N-4 op richting Parijs, een lange glooiende weg vol
historie, een route waarvan veel vanuit het oosten komende reizigers ooit
gebruik van maakten; de weg ademt, ja ruikt naar al de voorbije verledens: de
toeristen echter die hier langskomen zien nooit wat en, aangekomen in Parijs,
zien ze alleen datgene wat ze herkennen van de vakantiefolder, de plaatjes van
de televisie, ja, zien Parijs allen door de bril van hun eigen voorstelling,
reflecteren Parijs alleen maar, maar zien niets, zelfs niet de weg erheen;
nooit zien ze het fluiten van
winterstormen, nooit paard en paardenkoets met Wolfgang en Nanerl, zuivere
geuren rondom mij! O, hoe hoort de stilte, de zuivere stilte over de glooiende
weg, door de Brie-streek, hoe spitst de geschiedenis de oren.
Maar daar, waar de toeristen
zijn, daar gaat alles aan het oog voorbij ook al luidt men zijn wijsheid in met
wetenschap en vakantiefolder, het geleuter overstemt haar, alles bij hen praat
dooreen, alles wordt verraden zonder dat nog maar enige notie is wat er gezien
kán worden. Net na de middag, nog net in de zogeheten vorstelijke Franse
lunchpauze kwam ik aan bij het laatste losadres, Plaisir, bij een klein
chemisch fabriekje waar ze al jaren producten maken van de vloeistoffen die ik
daar los maar waar ik niets van snap en niet zodra de kar leeg was vertrok ik
richting Nederland, weer over een prachtige route die nagenoeg even zo snel is
dan over de saaie snelweg, korter, dat zeker en waarmee je langs Soissons en
Laon reist, de oude N-2, langs Marle en Vervins en vandaar naar Hirson waar,
rond zevenen, het gedaan was met de rij-uren, Hirson, het kleine stadje waar,
na een verloren slag bij het even verder gelegen Rocroi, Fransisco de Melo zich
enige dagen terugtrok om daarna, als laatste Spanjaard, de (zuidelijke)
Nederlanden te verlaten waarna hij vernederd naar Madrid terugkeerde.
De toerist, met zijn toeristenblik,
wil aardig gevonden worden met ingehouden waarheden en rijk aan leugens en
miskijk op de omgeving en vermomd zit ik soms onder hen bereid mezelf te
miskennen zodat ik hen kan verdragen, maar de echte
vrachtrijder zoekt na enige tijd instinctief zijn rijdende burcht op waar
hij van de toerist verlost raakt. Echter Hirson bleek toeristloos en ook al
borrelde vervlogen tijden ook hier de grond uit: tijdens een volle, vale maan,
het licht ternauwernood door de wolken, licht als blauwzachte toverschimmen,
vertrok ik opnieuw, door het duister, Charleroi, Namur en Liége en niet lang
daarna rolde ik Nederland binnen.
Aldus schreef ome Willem.