Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

maandag 23 september 2013

De denkkraak.

Reeds geruime tijd reed ik onder een verrukkelijk stralende zon door het enorme wijdse dal van de Loire en de Allier, steeds verder en in de verste verte links van mij, alsmaar duidelijker, uit flinternevels zag ik de contouren van de bergrug die het Loire- en de Saônedal begrenst en laat in de middag, rechts voor mij, aan de horizon zicht op de eerste hoogten van het Centraal Massief.

Onderwijl zalfde ik mijn oren met de enige kunst die werkelijk moet gebeuren; een schilderij, een kunstig beeldhouwwerk, indien af, is er, wordt ten toon gesteld, maar, op zich genomen, blijft ze statisch, in tegenstelling, en ik wees daar al eerder op, van die onzichtbare kunst die wij muziek noemen en zo, met hoogdravende klanken om mij heen bezag ik de omgeving Nevers, Moulins, als een wekelijkse ouverture, zo, de eerste reisdag van deze week, klanken van Prometheus van Beethoven waardoor ik zicht kreeg op het meer, op datgene dat boven de omgeving uitging en het is juist de samenspraak met de muziek dat ik sferen betrad die niet in woorden zijn te vangen, maar ik zag, keek en wat mijn oog opving daalde af in mij ziel; ik rook de eeuwigheid.

Ach, ik besef steeds meer dat de meeste mensen kijken naar datgene wat ze niet zien, luisteren naar datgene wat ze niet horen; dat de meeste mensen kijken zoals men naar de dingen kijkt, luisteren zoals men hoort, dat noemt men dan waarheid, maar het zicht op de werkelijkheid is verwenen, want als men de omgeving schouwt als de men, ziet men alleen datgene wat men verwacht te zien, hoort men alleen datgene wat men verwacht te horen.

Spookachtige nevelsluiers, hoog in de lucht, een bijna volle maan, ik had geen acht op de sterren geslagen, welja, ik was vanmorgen ook zo vroeg weggegaan, alweer Antwerpen, Brussel en Charleroi voorbij zodat ik voor achten bij Jojo aan de Frans-Belgische grens het Antwerps Gazet onder het genot van zwarte koffie las, verdiepte mij zo een weinig in de kommer en kwel van onze zuiderburen en na een uur snorde ik verder, de Franse Ardennen in.


'T is als bij een schaakpartij; men, de gemiddelde men, ziet een bord met stukken, de gemiddelde men doet wat lacherig over de beoefenaars van de schaaksport, maar ook een beginnend schaker ziet nauwelijks meer dan dat men ziet; een bord, stukken en een stelling, maar een goede zet? Daar is toch meer voor nodig, meer inwijding, meer inzicht, maar het begin is er. Een ietwat geoefend schaker zal niet direct zien waar het in een stelling tussen twee meesters om gaat, maar hij of zij wéét, hoewel het niet wordt gezien, dat er een goede zet voorhanden is.

Het was een meer dan vlekkeloze reis vandaag, langs de Champagnevelden tussen Reims en Troyes, over de N 77 naar Auxerre door glooiend landschap met gestoppelde akkers, hier en daar afgewisseld met uitgebloeide zonnebloemen en ingezaaide suikerbieten; de bladeren aan de bomen voelen hun leveneinde komen, nog even laten ze zich in diepgroen tonen en in de dorpjes die ik doorkwam trokken de zomerbloemen in de bloembakken nog een extra sprintje om zich van hun mooiste kanten te laten bekijken; maar je kon het zien, het was reeds met de laatste krachten en zo kwam ik aan in Nevers, in de ironische vlakte van Loire en Allier waar bomen, akkers en heuvels tesamen harmonieus op de zonnestralen tokkelden en mijn oren ondanks het motorgebrom iets van die onhoorbare geluiden konden opvangen; hogere sferen ontvingen mij.

Sommigen hebben een oog dat meer ziet dan men ziet, met een geoefend oog zien sommigen al meer dan men ziet, ja wordt kijken een echt zien, een doorzien, zoals sommigen een oor hebben dat meer hoort dan men hoort, wordt horen een waarlijk luisteren.

De dag eindigde in het kleine stadje met een oude vroeg-gotische kathedraal uit 1200, een stadje waar Michel l' hospital, een vermaard rechtsgeleerde en betrokken bij diverse conciles en edicten, werd geboren, Aiquepresse en terwijl de zon langzaam haar baan tot achter de bergen volgde heb ik er wat rondgefietst om er achter te komen dat in dat oude stadje niets noemenswaardig te beleven viel.

Melancholisch, de tranenroep van een bijna voorbije zomer, de sfeer van het oude kinderliedje dat van die warme dag al in september zingt, de eerste bruine bladrand; ik zag op naar de bergen. Fantaseerde ik, droomde ik over de eerste grimmige wintergril? Geboeid trok ik mij terug in de stuurhut, geboeid door de vallei en Prometheus' klanken, nazomerelfen dwarrelden als honingbijen om en langs mij heen en binnen in mij kraakt het, kraakt het van het denken, van geheimenissen.

Zoals de oren geluid opvangen, ontvangen ogen licht en beide, licht en geluid, dalen af in de ziel, naar daar, waar het ware oog en echte oor zich bevindt, diep in 't donkere, stille mensenhart.

Aldus schreef ome Willem


---