woensdag 14 augustus 2013

De Gorgonen.

Ooit, ooit doodde hij, de zoon van Zeus en Danaë de Gorgonen; ik speur de noorderhemel af en houd Perseus in het oog; af en toe komt zo'n Gorgoon in een lange lichtstreep naar beneden; het is de tweede nacht van de vallende sterren en vanuit het aardedonker heb ik, net even buiten Opole, een fantastisch uitzicht; slechts de paarse knipperlichten van Sobótka en een flauw knipperende Coca-Cola-reclame, hoog op een verroestte zuil, vervuilen met hun licht de duisternis; de toch al kleine wassende manenschil is nog uit zicht.

Ergens. Ergens, een enerzijds ijzersterk begrip, anderzijds vaag teken; ergens, dat overal wel kan zijn, maar ergens is.

Zo vroeg vertrok ik niet eens; ze zou er om zeven uur zijn, maar helaas, de waardin moest zich wel verslapen hebben en zonder koffie vetrok ik, eerst even door Roßla, waar een geurende bakker, niet verslapen én met warme koffie, zat, heen, richting Sängenhaussen; naar de eerste klant was het nog ruim een uur; Leipzig, de stad waar Walter Ulbricht, de eerste D.D.R.-baas, geboren werd, en veel eerder Richard Wagner en Leibnitz; niet ver van het volkerenslachtmonument -ter nagedachtenis aan de strijd van Pruisen en Russen tegen Napoleon- was mijn eerste losadres.

Ergens. Ergens heb ik het gevoel dat; ergens, misschien, niet geheel; vergis ik mij niet ergens in?

Na een slordige twee uur rijden kwam ik langs de oude Sorbenstad Bautzen, berucht geworden om zijn uit de keizertijd stammende Stasi-gevangenis waar tussen 1945 en 1953 een geschat aantal van vierduizend slachtoffers vielen; je moet er niet aan denken hoe die stakkers om het leven kwamen; het uit gele stenen opgetrokken gebouw kreeg de bijnaam Gelbe Elend.

'T is te zien op de kaart, ongeveer midden in, je moet goed kijken; u ziet het niet? Toch moet het ergens staan, een ander ergens. Alweer doorklieft een zilverwitte streep de zwarte lucht; ergens valt een overwonnen Gorgoon ter aarde.

Niet lang daarna kwam ik aan in het gebied met de uiterts licht glooiende immense vlakten, thans volstaand met grote, gestapelde, rechthoekige stobalen, na een half uurtje Bolesławiec; ik had de voormalige Niederschlesiense snelweg verruild voor de weg met het nummer 94 en inmiddels was de lucht aardig opgeklaard; de massa's wolken werden allengs minder en weldra reed ik door een zonovergoten landschap; naast dat de velden, die, als gevolg van de communistische gedachte, nooit in stukken werden opgedeeld en daardoor zo oneindig lijken en alleen hier en daar tegen een woudrand stuiten en ademt de aarde, ja, ruikt ze naar recente geschiedenis; recent, en dan bedoel ik: de laatste drie-vierhonderd jaar en niet zoals bij sommigen, waar geschiedenis pas begint vanaf de tijd van hun grootvader.

Ergens, ergens weet ik, een slim woord; ergens, niet daar, misschien hier of derwaarts; ik zeg er niets mee indien ik iets, ergens, zeg; ik zeg niets als ik iets zeg.

Rond half zes kwam ik aan, vlak voor Opole aan de Odra, acht à negen kilometer voor 't centrum en omdat de avond nog lang was trok ik er fietsend op uit, bezocht zo de stad waar het tot 1990 van staatswege verboden was in het openbaar Duits te spreken; sommige wetgeving verbaasd steeds weer.

Inmiddels duurt de nacht en sloot ik mijn rijwiel achter in het fietsenhok op; tuur naar de sterren waar ergens nog een Gorgoon zal vallen, altijd rond deze tijd; twee, drie nachten lang en tussen de vallende Gorgonen door peins ik na over woorden als ergens.

Ergens, niet geheel, misschien, stellen, wellicht, woorden die nevelen, een gewenste mist scheppen in het gesprek, zoals; "Als ik het goed begrijp". Als men mij vraagt "Mag ik u een vraag stellen" betekent dat mist tussen men en mij. Zoals misschien, ergens misschien, dat niets stelt, niets weet en niets doet.

Alweer suist een Gorgoon door de geheimzinnige nacht; in Silezië spookt het elke nacht; huiver overvalt mij; vrees ik de Gorgonen?

Zullen ze me vinden, hier, ergens op de wijdse vlakte? Snel trek ik het gordijn weer dicht.

Aldus schreef ome Willem.
---