maandag 8 juli 2013

De verbanden

De twee republieken verdwenen, juist in een tijd dat de voorheen heersende monarchie vrijwel overal tanende was, ja, zelfs hier en daar reeds geheel was verdwenen; ook hier lijken, zoals over al, metabletische verbanden.

Op weg er naar toe voelden we ons verplicht de sedanruimte met klanken van Luigi Boccherini te vullen - Puccini, Catalani en Geminiana hadden we niet bij ons- naar de stad die zich een dikke zevenhonderd jaar lang handhaafde als zelfstandige republiek tussen grote monarchale "mogend"heden en waar genoemde componisten geboren werden; van Boccherini hadden we trouwens alleen maar een meer dan honderd jaar oude opname mee, menuet in G, zo rond 1900 gespeeld door Fritz Kreisler en gedownlood van de 78-toeren-opname uit een oude kast op zolder; het was drukkend en benauwd warm, toen we even voor de stad ons voertuig weg hadden gezet, gingen we per fiets verder en begonnen eerst om de geheel in takt zijnde oude stadswal rond te rijden, hetgeen we, later op de middag, nog eens overdeden door op en over de stadswal zelf de stad rond te trappen.


Reeds vanaf 1100, dus niet lang na de eeuwenkanteling, werd de stad, Lucca, (eerst nog Luca, wat vermoedelijk te herleiden is tot het Etruskische woord voor moeras), een zelfstandige republiek, net als, enkele honderden jaren later, de Republiek der Vereenigde Nederlanden; beide republieken hielden op republiek te zijn door Frans toedoen, beide rond 1800, beide kregen, eerst, en hoe vreemd, een monarch uit handen van juist dat land dat zijn koning had vermoord; Louis (Lodewijk)-Napolèon werd koning van Holland, Elise Napolèon prinses van Lucca; twee oude republieken hielden op als republiek voort te bestaan; uiteindelijk is Lucca opgegaan in het land wat we tegenwoordig Italië noemen; wij speuren naar de verbanden tussen de gelijktijdige veranderingen; zowel lucca als de Hollandse hoofdstad bewaren eeuwenoude geheimen.

We doolden, doolden enige uren door de nauwe straten van het eeuwenoud bewaarde stadje, de Duomo di San Martino, San Michele in Foro en de Basiliek van San Frediano om daarna nog een paar keer het schitterende Piazza Anfiteatro rond te fietsen; alles fraai, en zo goed bewaard, ontkomen aan brute vernielingen, ondanks dat het op een knooppunt van de Via Cassia, de Via Aurelia en de Via Claudia, dus van drie belangrijke wegen, was gelegen. Onderweg terug krijgen we net na Lucca vanaf een hoge heuvel nog een mooi panorama over Pisa en bij invallende duisternis worden we met krekelgezang op ons adres in Vada ontvangen.

Merkwaardiger wordt het als we op zoek gaan naar de metabetische waarden toen we twee dagen later op weg gingen in tegenovergestelde richting, naar daar, waar ooit het kleinste keizerrijk ter wereld was, dat slechts kort, pakweg tien maanden, keizerrijk was in het jaar dat De Nederlanden onafhankelijkheid verwierven, naar het keizerrijk van Napolèon Bonaparte, aan wie, ter compensatie van afgestane Franse macht, het eiland Elba als keizerlijk grondgebied toegewezen kreeg; we snorden eerst naar Piombino, de havenstad waar verreweg de meeste afvaarten vertrekken, boekten met fiets en al voor de overvaart en kozen voor aankomst de kleine haven Rio Marina; onderweg er naartoe gleden onze ogen het water over, speurend naar een teken van de witte haai die reeds enkele keren door vissers in de buurt werd waargenomen, maar we ontdekten niets; nog geen vin.

Of de huidige wegen nog steeds de wegen zijn die Napolèon tijdens zijn korte verbanning aan liet leggen, wisten we niet, maar wel, dat ze, voor ons doen, venijnige klimmetjes kennen: de weg naar Cavo was met twee flinke stijltes en bij ruim dertig graden zwaar, maar zinderend mooi, met uitzicht op zee, onsiert met geurende, welgekleurde en welriekende bloemen; ondanks het afzien en zwaarte, een tocht om nooit te vergeten. In Cavo aangekomen zagen we in gedachten Nappie al staan, loerend naar de overzijde; vanaf Cavo uit het kortst, wellicht zelfs te zwemmen. Zou iemand dat ooit hebben gewaagd?
Maar waarom zou je!

Later op de dag weer terug naar Rio Marina, en vandaaruit via Porte Azzuro naar de residentie van het eiland, Elba, dat sinds Etruskische tijden vermaard is geweest om het vele gevonden ijzererts en de residentie draagt daar nog herinnering aan mee: Porte Ferraio hetgeen, overgezet zijnde, IJzerhaven betekend.

Was Lucca al bijzonder; Elba was meer dan: de vergezichten over zee waar enkele satelieteilanden rondom en één berg groot uit het water rezen, de oude dorpjes in de binnenlanden, zoals Rio d' Elba; fietsend over het eiland ruik je niet alleen de overdadige flora; de grond ruikt ook naar geschiedenis, treedt via de zintuigen het lichaam binnen; als bergen eens spreken wilden.

Paarse en rode Bougainvillia, nooit zagen wij ze zo uitbundig; en dan die honderden andere planten en bloemen waarvan we de namen niet wisten, maar ook zonder namen genoten we er uitstekend van. Een uur lang zaten we, hoog boven de zee, aan een stijle rotswand, er was werkelijk niets meer om niet van te genieten. Elke zintuig werd door zoveel paradijselijks gestreeld dat we, indien het mogelijk was, hier eeuwig wilden blijven, weg van alle gekte. "Heette ik maar Napolèon" fluisterde ik mijn ega toe terwijl ik mijn rechterarm dwars voor mijn borstkas hield. "Waarom", zo vroegen wij ons af, "wilde Napolèon dit oord van schoonheid en rust toch, qout que qout, verlaten?".

Op een onbewaakt ogenblik en met veel list wist de Corsicaan vanaf het eiland te ontsnappen en kwam enkele dagen later in Juan les Prince, vlak bij Cannes, aan, om enige tijd later zijn Waterloo te vinden. Wat was er dan, voor hem, toch zo mis op Elba?

Nog voor de avond viel fietsten we met tegenzin -wij wel(!)- de boot weer op, terug naar het drukke, hectische, Italiaanse vaste land; waar was de metabletische verbinding? We lieten onze gedachten gaan, maar ditmaal ontdekten we er niet snel één.
Napoleon was tien maanden banneling, wij verbanden onszelf tien uren. Dus toch nog?

Aldus schreef ome Willem.
---