Tjonge. Waar waren we gebleven! De tijd schrijdt, onverbiddelijk, voort en in tegenstelling tot de tijd loopt de mens, als hij even niet oppast, in andere richting, blijkt hij achter te lopen, loopt de tijd mis, soms, achter de feiten aan en nog erger wordt het indien de tijd zover voor ligt dat ze niet meer in te halen, bij te benen, is waardoor we te laat op afspraken komen, en, in mijn beroep, na sluitingstijd bij de klant aankomen, of dreigen, indien we de tijd niet zonder schrijden voort laten gaan, dezelfde tijd met rijden te overschrijden; de tijd als immer voortgaande scherprechter, vreemd, zo'n tijd.
Het was na de avond in Honfleur, ik herinner me het weer. De volgende morgen lossen, en toen opzij van Parijs, vlak bij Cergy-Pontoise, een paar paletten voor Almere ophalen, en toen naar huis; in gedachten ga ik terug; opeens bevond ik mij weer in Noord-Normandië, eerst langs de Risle, door Pont Audemer dat aan het einde van de Tweede Wereldoorlog met behulp van de Nederlandse Prinses Irenebrigade, werd bevrijd, naar Brionne en daarna over langgerekte wegen naar Évreux, over wegen die ik nog ken als driebaanswegen, destijds een veelvoorkomend fenomeen in Frankrijk; ze zijn thans uiterst zeldzaam geworden; hoewel? In plaats van de middenbaan vrij te laten voor zoweel meegaand- als tegemoetkomend verkeer, zijn ze bijna allen zo aangepast dat steeds afwisselend eerst door de ene, dan door gene zijde ingehaald mag worden. Onderweg een twintig, dertig kilomer voor Évreux, even een korte koffiestop, frisde me op en zag mijzelf daardoor in de spiegel, maar zag ik mijzelf?
Wie in een spiegel kijkt ziet slechts zijn spiegelbeeld, een merkwaardig schouwspel omdat links rechts is en rechts links, maar desalniettemin boven boven en onder onder is; "Waarom toch", vroeg ik mompelend aan mijzelf, "zie ik mijn linkerkant als rechts, maar mijn bovenkant niet onder?"
En met deze vraag snorde ik na een kwartiertje verder over de glooiende vlakten, de vlakten met zijn opkomende koren, het onafzienbare gele koolzaad en langs de bermen soms prachtig frisjonggroene bomen en niet lang daarna verdween Évreux in mijn spiegels: links als rechts, maar toch weer niet ondersteboven, op weg naar Mantes waar ik vlak langs de Seine kwam te rijden met hier en daar de bekende stijle wanden; het dorpje, Andresy, was niet ver meer, ja, zelfs voor de lange Franse pauze zat de handel er in zodat ik vertrok in noordelijke richting, weer, net als de dag ervoor, over de oude N-2, terug in Belgische richting; Soissons, Laon en Hirson waar ik nog even wat "Frans" voor thuis meenam. In de avond door België naar Nederland en de volgende morgen droeg ik de Franse goederen over aan de geadresseerde in Almere waarna ik opdracht ontving lading te halen in Ootmarsum, zeer oostelijk in het oosten, daar, waar het vlakke Nederland reeds een weinig gaat glooien en de taal duidelijk anders wordt.
Het gespiegelde, het bleef me bezig houden en toen ik langs de lange vaarten van de Flevopolder tussen Almere en Ootmarsum reed, zag ik hoe lange rietstengels en bomen zich spiegelden in het gladde en rimpelloze water. Later zag ik het wéér, steeds weer, in vijvers, in stille wateren langs de wegen in Twente:
Bomen, riet, gras, spiegelend in het water, ondersteboven, dáár wel!
Aldus schreef ome Willem.
---