woensdag 20 februari 2013

Het weetgeheim.

De dageraad brak fascinerend aan met violet en purper boven de sneeuwwitte bergen uit, zwarte vogels scheerden hoog in de lucht van de ene naar de andere kant van de valei en ik realiseer mij dat het weer een dag verder in de teruggang is: 2014, honderd jaar ná, zal cruciaal blijken.

Kennelijk bevond ik mij in een enclave van koude lucht, zeker toen ik aan het einde van het Aostadal bij Ivrea onder de wolken dook. Nergens enige frisse kleur, sneeuwresten, dood, geel gras, geploegde akkers naast kortgeschoren strogele graanvelden.

Het weer is de ruach van de natuur, en de natuur, op haar beurt, de nefesh van het weer, beide spelen en bespelen de aarde, de aarde die als eerste gehoorzaam deed wat er van haar gevraagd werd en dit ook als laatste zal blijven doen, wat wij ook verzinnen of hoe wij haar trachten te verzieken; ze blijft voortbrengen, gewas, groen en kruiden.


Troosteloos, zeker onder de grauwe wolkenhemel, ik voelde een verlangen opkomen, maar voelde mij net zo tragisch als de muziek van Schubert: via Montcalvo en Asti kwam ik ruim voor de middag aan in Canelli om aldaar een flinke vracht voor Nederland op te halen.

Wie de moed heeft het onjuiste van de cirkelredenering van een ronde aarde op te brengen, zal het aangezicht van de aarde ontdekken, een levende aarde die kan roepen, lachen en verdrietig zijn, een aarde die wéét waar wij het over hebben!

Aardige mensen, daar in Canelli, voor de middag zat de handel er in en kon ik omkeren, met de grill richting Nederland, terug door de bedompte streek, geen kleurtje van een bloem te bekennen, een desolate sfeer. Maar hier, in italië, alléén in Italië is al dat trieste toch nog mooi, kon ik nog volop genieten.

Terug in Aosta liet ik een document maken, dronk er een laatste cappucio en reed weer naar boven, op weg naar de hellingen met nog kale Lariksen en veel, veel witte sneeuw. Eenzaam en verlaten lag ze daar temidden van doodse stilte. Het einde, dat spoedig een jong en nieuw begin in zich draagt; ook aan gene zijde van de Grand San Bernardo was het wit, zo mogelijk nog witter.

Twee uur later in de Jura, Vallorbe, Pontarlier, hetzelfde, wit, al was het donker, een eenzame grijze vos stak binnen het schijnsel van de koplampen over, de karakteristieke dorpjes, Valdahon, Vercel en Bremodans; de aarde is veel mooier, veel menselijker indien met de rondverklaring herroept.

Spoedig, als de stem van de neshama door het bergland klinkt en weerkaatst, komen ruach en nefesh weer samen, omarmen elkaar, kust de lente de bergen, duwt het jonge voorjaarsweer de witte bruidsluier liefelijk omhoog en roept "Wat ben je mooi!", dan worden haar hellingen weer zwanger en baart de aarde opnieuw haar vruchten, veelvoudig, het eeuwig kerende samenspel van weer en natuur.

' T is het geheim van al het weten.

Aldus schreef ome Willem.

---