Eerst een leuk dorpje door, en vervolgens op weg richting Sancerre, spiegelglad, ijzel, verraderlijk, maar het spul bleef op de weg en na een half uurtje, toen het begon te regenen, was het alweer over.
Een klein jaar geleden maakte ik er al gewag van, van de kanteling in de tijd en deze nieuwe, overigens niet zo vrolijke era neemt steeds vastere en duidelijker vormen aan: de tijd van de teruggang al tracht men ons met wanhoopstaal gerust te stellen.
Regen immers doet de ijslaag smelten, na Sancerre snorde ik richting Clamency, kwam over de heuvel van de Vezelay en bij Avallon reisde ik naar het oosten: de volgende klant lag immers een 250 kilometer die kant op.
Lees ik de kentering ook al niet af op het geringere aantal voertuigen op de parkeerplaatsen van de Auchan en Intermarche? En binnen, de boodschapkarren lijken minder vol dan voorheen!
Was de route tot Avallon nog zonder sneeuw, op de weg naar Saulieu reed ik zo de witte velden weer in, weer de witte sneeuwvelden, velden die moedeloosheid ademen en door dat wit lijken ze zo oneindig.
De Morvan, zo stil, en later, de Cote d' Ore, ik vroeg me af, "waar is iedereen?", maar mijn vraag smoorde, smoorde in de kilte van de smeltende sneeuw. Even voor Beaune, in Auxy Duresses en net na de middag ging ook hier een weinig lading de kar in. Er reste mij nog één adres, een adres ergens aan de Seine.
Dus ging ik eerst een stuk terug, weer de heuvels in naar Saulieu, en daar naar 't noorden, Montbard, Chatillion sur Seine en vandaar op weg naar Bar, Bar sûr Seine, maar even daarvoor, in Bagnol, het laatste adresje en ook die zat er zo in.
Inmiddels regende het hevig en ijzel kreeg zo geen kans. Mij restte, vooralsnog, de thuisreis en reisde een tijdlang langs de Seine, door een overstille champagnestreek, via Troyes en Vertus naar Reims en Rethel.
Een doolhof is het geworden, in alle wanhoop een doolhof waarin we zijn terecht gekomen. Met een onsamenhangende wirwar van wetten tracht men enerzijds het in elkaar stortende kaartenhuis overeind te houden en anderzijds weet men geen hand te leggen op de oorzaak; een geldzuchtsnakkende kleine groep, de Europese fundering is rot en de bovenbouw wankelt, het Babylon in Brussel stort weldra in.
Vanaf Rethel was het allerminst makkelijk; de regen verdween en ik reed weer in het donker tussen een steeds wittere omgeving door. De sneeuwresten op de weg werden dikker en het asfalt gladder en gladder en met flink gereduceerde snelheid reed ik de laatste kilometers en haalde zo de Frans-Belgische grens waar ik ternauwernood nog een parkeerplek vond.
Het is opmerkelijk dat weinigen het merken, het voelen, de draaikolk van het onheil, overal, in de lucht, om ons heen, het gladde ijs waarop wij uitglijden, de grimmige zuigkracht van de achteruitgang, de symbolen van een niet meer te stuiten aangebroken onheil: we zijn aan het ondergaan, met het vlees van de welvaart nog tussen de tanden.
Zeker nu de Belgische Eurokadnezar met miljarden fundamentele antisemieten steunt hebben wij de doemadem van de ondergang over ons afgeroepen, afdalend naar een schraalguur onperk.
De draai van een zuigende kolk sleurt ons op den duur afgrijselijke diepten in.
Maar ben ik dan werkelijk de enige die dit merkt?
Aldus schreef ome Willem.
---