Zeer vroeg verliet ik een doodstil Roanne om koers te zetten naar het eerste adres deze week, Montbrison, een stadje, net 30 kilometer voor Saint-Ettienne en even voor Feurs kwam ik een vroegopen "relais", pleisterplaats, tegen bewaakt door enkele rijen dik strak naast elkaar gestalde slapende wegreuzen waartussen ik ternauwernood nog een plekje vond.
Mijn bovenarm deed nog steeds zeer, venijnig pijnlijk zelfs. Ach, dat was ik gisteren nog vergeten! Tijdens een pauzestop zou ik even wat winkelen bij zo'n enorme goederenreus, eentje met honderd kassa's en grote parkeerplaats, en dáár gebeurde het. Terwijl ik door de gure kou liep, gleed ik onverwachts over een flinterdunne ijslaag uit en naast een scheur in het asfalt hield ik er een pijnlijke bovenarm aan over die mij vooral bij het in- en uitstappen behoorlijk hinderde, ook hier, in de vroege morgen.
Binnen hingen twee zwijgende, wat ochtendhumerige collegas over hun kopje gebogen, alleen de waard doorbrak met gemeende opgewektheid de stilte door te vragen of ik ook een kopje beliefde dat ik na een opfisbeurt gretig met een croissantje uit het mandje tot mij nam waarna ik weer vertrok; op de parkeerplaats gromden in de rij enkele wegreuzen, maakten enkelen zich voor de reis gereed door hun voertuig op stoom te laten komen; ik vertrok het duister weer in en zag uit de linker buitenspiegel het verlichte routiersbord verdwijnen; plotseling reed ik een mistwereld binnen.
De laatste kilometers naar de klant gingen niet snel meer; naast koud was het nu ook dikgrijs, een zicht van soms niet meer dan tien meter terwijl ik door enkele ware doodsverachters werd gepasseerd. Tussen de nevelen door wist ik de klant een half uur voor openingstijd te bereiken.
Bij de ingang werkte een knorrige portier het hele protocol af: autonummer, kenteken oplegger, naam, firmanaam, wat te lossen, hoeveel; een handeling dat soms meer dan een kwartier in beslag neemt en dat ik soms enkele keren per dag moet doorstaan en vaak ook met de vraag of ik in het bezit ben van veiligheidsschoenen waarbij ik dan steevast oui antwoord en met de klompen klak.
'T ging nóg vlot voor zo'n grote fabriek, met een half uurtje stond ik weer buiten en rolde verder door de mist. Inmiddels was het dag, jammer, door de nevel zag ik niet veel van het prachtige Loiredal, van het oude graafschap Forez, het dal, dat, indien je vanuit de oostelijke bergen komt, sprookjesachtig aandoet, alsof je een nevenwereld begroet, helaas, een door de "vooruitgang" vernietigd sprookje, thans doorkruist met een snel- en andere wegen, volgepropt met rollende onwezens.
Met duizenden anderen rolde ik vanaf Saint Etienne een vijftig kilometer naar beneden, van het Loire- naar het Rhônedal waar ik aan de zuidkant van Lyon, in Saint Priest, mijn tweede rendes-vouz had en ook dat ging er vlot uit bij een firma met nog een oer-franse mentaliteit: geen protocol en gezeur, gewoon gemoedelijk de boel er uit.
De mist bleef volharden in haar bestaan, wist vooralsnog van geen wijken terwijl de middag in aantocht was en ik in oostelijke richting vertrok, de bergen in op de grens van de Jura en de Alpen, in afnemende mist sloeg ik bij Pont d' Ain rechts af en spoedig liep de weg omhoog, de mist verloor van de zon wat de tocht over de Cerdon tot een niet te versmaden genoegen maakte. Tussen de sneeuwresten de nog kale wijngaarden, bladloze loofbomen met grijszwarte takken alsof ze geblakerd waren, enkele roofvogels speurden hoog in de lucht de omgeving af; doodstil was de voormalige hoofdweg naar de Mont-Blanc, gortdroog was de koude lucht waardoor mijn motorgeronk het hele dal overstemde terwijl de echo tussen de hellingen weerkaatste; ik voelde mij een onruststoker.
Rond de middag reed ik het Putten van de Alpen door, Nantua, waar in 1943 vanwege verzet tegen de nazi's een groot deel van de mannelijke bevolking werd gedeporteerd; weinigen keerden er weer, een stadje waar rond 1972 met een ernorme knal een rotsbkok van 12.000 ton (vijfhonderd vrachtwagenladingen) werd opgeblazen omdat het rotsblok vanaf de oostelijke helling op een kwart van het stadje dreigde te vallen.
Ouderwets snorde ik verder, mijmerend over een weg vol herinneringen, Bellegarde, en daarna de prachtige oversteek over de Rhône, de weg op naar Genève, opeens werd het drukker, ordinair druk eigenlijk en werd het Dafje weer omgeven door rollend klein grut.
De laatste klant bevond zich in Annemasse, een Frans stadje dat grenst aan het Zwitserse Genève en waar het altijd druk is; ook die was er, ondanks herhaald protocol, vlot uit waarna ik zonder lading verder ging, nu langs de oever van het grote grensmeer, het Lac Léman, in de volksmond ook wel meer van Genève genoemd.
Ook in de winter is de hoek Thonon les Bains en Evian druk, veels te druk, overal krioelt het van auto's, het voelt als absurd, zeker omdat ik net vanuit de verlatenheid kwam, de hele oever is ook volgepropt met huizen en hotels, maar ondanks de drukte vorderde ik gestaag. Over de boulevard van Evian liepen veel wandelaars, uiteraard met hoed, muts en winterjas, te flaneren, een wat komisch, welhaast surrealistich gezicht en rond drie uur stak ik bij Saint Gingolpf de grens met Zwitserland over, wat, achteraf, geen onverdeeld succes bleek te zijn
Niet lang na mijn intocht werd ik staande gehouden door de Zwitserse hermandad, net een week na de controle in Blois en aan hun gezichten kon ik aflezen dat ze er aardig de smoor in hadden dat ik de Franse controlebrief overlegde hetgeen inhoud dat ze alle dagen van vóór die controle niet in hun eigen controle mee mogen nemen, dus gaf ik de gegevens van alleen de laatste zeven dagen.
Het is trouwens toch al absurd dat controle plaatsvind over de laatste 28 dagen. Even voor de outsiders: enkele minuten rijtijdoverschrijding in Nederland kan daardoor 27 dagen later in Italië (of willekeurig elk ander land, ook niet EU-staten) een boete van duizend euro opleveren en wellicht begrijpt u thans mijn aversie tegen "Europa" dat met zijn eindeloze brij van stupide wetgeving het burgerlijke leven zuurder maakt dan nodig is.
Maar een Zwitser zou geen Zwitser zijn indien hij toch iets vond; iets met rust, werken en rijden, een gegeven dat, handmatig, met de tachograaf zou moeten worden ingevoerd en na het betalen van een niet al te hoge flauwekulboete reed ik hoofdschuddend verder: soms denk je dat de plukse wetgeving op argeloze vrachtrijders in praktijk wordt gebracht.
Uit nijd weigerde ik Zwitserse boodschappen te doen en in één steep reed ik via de Grand San Bernad het land weer uit, Italië binnen en tijdens het vallen van de avond reed ik de Alpenhelling af, alweer genietend van de twinkelende welkomslichtjes van het oude en voorname Aosta.
Rond half acht en op de parkeerplaats haalde ik mijn rijwiel uit de kar en fietste het stadje in waar ik de inwendige mens versterkte met een maaltijd bij de Rossopomodoro, waar een kelner serveerde die, naar postuur en gezicht, een broer van de Zwitserse brigadier had kunnen zijn, maar dan wel een stuk aardiger.
Na de maaltijd reed ik weer terug. Het was ijskoud, vroor een paar graden: boven mij een geweldig uitspansel, opeens klonken, zonder dat ik ze hoorde, de stoven van Beethovens slotkoor van de negende:
Brüder! Über'm Sternenzelt
Muß ein lieber Vater wohnen.
Ihr stürzt nieder, Millionen?
Anest du, de schöpfer, Welt?
Such' ihn über'm Sternenzelt!
Über Sternen muß er wohnen.
Onder indruk van zoveel schoonheid begin ik, al fietsend, te neurien;
Freude trinken alle Wesen
An den Brüsten der Natur:
Alle Guten, alle Bösen
Folgen ihrer Rosenspur.
De kou, ik voel haar niet meer. En ook de pijn in mijn arm verdween.
Aldus schreef ome Willem.
---