Het tweede adres lag een heel eind verder en daar het reeds elf uur was toen ik Waldstadt verliet, wist ik, dat het de volgende dag zou worden; ik begon aan een lange ronde door het met bergen en meren versierde land, via Zürich, Aarau, Bern en Friboug naar het Lac Léman. Reeds bij Gruyére doemden de bergen aan gene zijde van het meer op, de enorme reuzen, witbekleed als droegen ze hermelijnen mantels; onderaan de voet de steden Saint Ginolph, Evian en Thonen en tussen mij en de bergen, in diepe diepte, het prachtige meer, ik zag het, zág het allemaal zonder het te zien.
Het is werkelijk een mirakels fenomeen dat de mens waarneemt wat hij niet ziet, niet eens kan zien, en toch ziet, wel moet zien, zoals men iemand op de rug kijkt en daarbij altijd zijn of haar voorkant "ziet".
Er restte mij nog een ferme hindernis, de hoge Alpen in de winter, geen sinecure, zeker niet omdat het reeds in Aigle begon te regenen, hagelen zelfs, en ik ook nog voor een keuze stond: welke was de juiste? Beide waren -nog- open, de Simplon en de Bernard, ik verzocht de laatste en klom langzaam met veertig ton naar boven, de klim op, ruim dertig kilometer lang, en ik, ik reed nauwelijks harder: een uurtje dus, en ik zou het weten.
Het zien van het ongeziene, we kijken naar een willekeurig huis en "zien" de inhoud, tafels en stoelen wellicht; door het huis heen kijken we in de tuin, wij begrijpen, wij verstaan wat we zien, verstaan het geheel waar we slechts een deel van zien.
Het weer zat niet echt mee, zeker niet het eerste stuk en ik werd één, één met de elementen, één met het Dafje dat op zijn hoge leeftijd statig doorklom, de berg was totaal verlaten, geen auto, niets en toen de sneeuw ook op de weg bleef liggen begon ik te glimlachen: ik was niet meer één met de elementen, ik wás element, de hachelijkheid van het avontuur, maar ook nu weer keerde het nimmerweer net op tijd en een kleine tien kilometer voor de top klauterde het Dafje onder het wolkendek vandaan en we zagen in de verte zowaar blauwe plekken in de grauwe deken terwijl de neerslag naar achteren week, naar daar, waar ik in mijn spiegels inktzwarte wolken zag. Nog lag er voor bij een lange klim en de Daf kon niet harder, ik keek het lange, omhooglopende dal uit, zag reeds de achterkant van de bergen, de lichten van Aosta aan gene zijde.
Laat in de namiddag, tijdens het invallen van de duisternis, kwam ik aan in Italië waar een lange afdaling mij eerst tot Aosta bracht en later, door het lange dal uit te rijden, kwam ik nog tot Turijn, de oude hoofdstad van het voormalige koninkrijk Piemonte, de stad van Pirelli en Fiat, Torino, met zijn kilometers aan galerijen: ook die zie ik zonder ze te zien.
Door te zien wat we niet zien, verstaan we datgene wat we werkelijk zien en zien niet wat we niet verklaren kunnen omdat we niet weten.
Dat verklaart een hoop.
Aldus schreef ome Willem.
---