Komende maanden wordt het werk relatief zwaarder, het donker gaat steeds meer parten spelen, zeker ook als de ogen ouder worden en in het donker draagt men de tijd zwaarder dan in het licht.
De route was, voor diegenen die veel met mij meereizen, wel bekend, en ook de plaats waar ik binnen de tijd kon komen, natuurlijk, Weiswampach, alweer, zo onderhand een soort stamplek aan het worden, al vele nachten bracht ik hier door.
Morgenvroeg zal ze er wel weer zijn, het oude dametje, rond een uur of vijf scharrelt ze in de bakkerij rond, doet de deuren van de Aral-pomp open, 75 en nog altijd actief, vermoedelijk kwam zij nimmer het dorpje uit, twee jaar geleden stierf haar man, onlangs nog haar zoon; de verliezen staan in haar gezicht gekerfd.
Onderweg hierheen, eerst door een dikke mistlaag, halverwege de klim opeens klaarhelder, onder mij grijs, maar ook boven mij. Het leek, alsof ik mij in een luchtbel bevond, een vreemde gewaarwording, maar daardoor begreep ik opeens meer van het leven.
Boven het Lac Léman lag op het oppervlak een ragfijne mist, de gindse bergen oogden bommelig en ik had niet verbaasd gekeken indien ik Tom Poes met de Oude Schicht over het water had zien zoeven.
Eenmaal in Frankrijk trof ik een oneigenlijke sfeer aan. Alles was ongewoon stil terwijl mijn gedachten niet van de luchtbellen los kwamen, ben dorpen doorgekomen terwijl ik me dat niet herinner, de temperatuur liep maar op, tot boven de 22, de middag verliep, de avond kwam, de bossen en heuvels van Luxemburg, ik hoor ze onheilspellend fluisteren.
Leven in een luchtbel, ik houd me met handen en voeten aan de zijden vast, maar onsnappen kan ik niet terwijl de wind mij meeneemt in de richting die ik niet kies, maar ik kijk weldadig om mij heen, verrukt om wat ik zie.
Onberekenbaar is de wind die mij meevoert naar onbekende verten en het maakt, ondanks de toenemende duisteris de tijd wat lichter.
Aldus schreef ome Willem.
---