zondag 8 juli 2012

De farfallonakus.

Opeens, in een ondeelbaar deel van een secondefractie werd ik getroffen door de schoonheid, er vond een betovering plaats, even was ik niet meer hier, mijn innerlijk werd opgetrokken, een moment van de middelste toon van Mozart's Toverfluit, een vliedende Fakir, alles om mij heen even anders, fortuinlijker als het al was, Eden gelijk, leek opgetrokken te worden in één van de zeven door diepblauwe vlinders.

Het is wel weer een poosje geleden dat de Pisaanse troepen in Palermo de Saracenen plunderden en er met een grote schat vandoor gingen waarna- en mee ze enkele jaren later met de opbrengst bij de Duomo een Campanile begonnen te bouwen: we schrijven ongeveer 1150.

Tussen Bibbona en Cecina, langs de kust, ligt een uitgestrekt oud pijnbomenbos, sinds mensenheugenis zo oud en men vermoed dat de oorspronkelijke bevolking, de Etrusken, het bos reeds gekend hebben.

De Il Casale Mancini is wonderschoon, de kamers smaakvol ingericht, er achter een paradijselijke minihof met appelbomen, vijgen, mandarijnstruiken, een abrikozenboom barstens vol fruit, palmbomen, mirabellen, fris groen gras, een zwembad, drie schaduwrijke plekken, nog meer, veel meer, teveel om op te schrijven.

Na enkele jaren aan de klokkentoren te hebben gebouwd merkte men dat het bouwwerk scheef ging zakken en daarom staakte men de bouw, voor lang, wel honderd jaren: het geroofde goed bleek niet ernstig te gedijen. Trouwens; de Pisanen hadden het in die tijd immers toch al veel te druk met oorlog voeren tegen Genuese belagers.

Midden in het grasveld en recht achter de eetzaal bevindt zich een klein zwembad waar een verkwikkende duik kan worden genomen, het is deze week dik over de dertig, de op fietsafstand gelegen zee is bijna warm te noemen, in de baai van Vada zorgt de wind voor een heerlijke golfslag en de bergen op de achtergrond weren aankomende wolken.

Ze woonden eeuwen vreedzaam tussen de Tiber en de Arno als tussen de Euphraat en de Tigris, de Etrusken, en hadden de allerhoogste beschaving uit de vroegste oudheid en geschiedenis van Italië, totdat de Romeinen zo rond de derde eeuw hoognodig een "Unie" moesten smeden en de Etrusken beroofden en onderwierpen; een groot deel van hun taal en cultuur werd door de onderwerpers toegeëigend als zijnde Romeins, maar het bleef natuurlijk van oorsprong Etruskisch: zelfs de provincienaam, Toscana, herinnert nog aan het Truskisch en ook de dichter Vergilius had Etruskische wortels.

Het gezang gaat door, dag en nacht, terwijl overdag zwaluwen, eksters en diverse andere volgels volop te zien zijn, zeker als er een poosje niemand is en jezelf stilte betracht komt de hop tevoorschijn en laten ongekende vogels zich zien, op de achtergrond wordt alles, helaas, soms ruw verstoord door het immer voortrazende verkeer, het enige minpuntje overigens.

Statig staan ze daar, de oude Pinusbomen, los van elkaar, er waait een bries uit zee, ook hier nimmer stoppend gezang, het gezang van krekels, wel een uur lang zitten we stil te luisteren, samen met de zeebries gaat hun gezang elke sermoen van welke geestelijke dan ook te boven, hun onophoudelijk gekras hier, reeds vanvoor de Etrusken, doet eeuwigheid vermoeden.

Na honderd jaar begon men verder met de torenbouw en compenseerde, compenseerde tenminste, het scheve fundament door aan gene zijde meer en dikker cement aan te brengen terwijl met loodrecht omhoog ging totdat de toren nog meer ging overhellen; toen stopte men weer, voor vele jaren, de bouw.

Binnen in de keuken worden nagenoeg alleen producten vanuit eigen "tuin" gebruikt en daarvoor heeft men vier hectare in gebruik waar van alles is te vinden, aubergines, tomaten, pepertjes, knoflook, uien, boontjes, rucola, radiccio, aardappels: je kunt het zo gek niet bedenken of het wordt volledig handmatig gekweekt, vandaag keken we er even vol verwondering rond.

Soms denk ik wel eens, "waren mensen maar bomen", bomen die staan en niet voorbij gaan, terwijl door de wind de kronen elkaar vredig kussen; het woud dat verkoeling geeft aan eenzame fietsers en een enkele wandelaar terwijl alleen hoog bovenin groene naalden zijn te zien.

Langs de kust, in Pisa en in het bos, komen overal blakerzwarte mensen voorbij die met allerhande prullaria venten, meestal mannen, maar ook enkele vrouwen: zonnebrillen, kettinkjes, tassen, kleding en horloges; het zijn de Illegalen uit Senegal en andere Afrikaanse landen die hier een goed heenkomen zochten terwijl ze nu, met handel die niemand nodig heeft, langs de kust venten, langs de zee waar vele van hun landgenoten jammerlijk verdronken toen ze de overtocht -tegen uitpersgeld- waagden. Niemand koopt iets, niemand heeft iets van ze nodig, ik voel me schuldig, schuldig als relatief rijke "Europeaan", verfoei mijzelf zelfs.

Na jaren werd verder gebouwd, weer werd het scheefzakken gecompenseerd, totdat ze was wat ze nu is, de scheve toren van Pisa, die dus niet alleen scheef, maar ook krom is, wellicht een middeleeuwse metafoor voor wat met de huidige Euro gebeurt: men bouwt verder, loodrecht, op een ernstig scheefgezakt fundament en de Euro zal omvallen zolang niet aan gene zijde stevig wordt gecompenseerd.

Tussen de enorme naaldbomen door zoeken we een doorgang naar zee die onder invloed van een harde bries een schitterende hoge golfslag vertoond, we belanden even bij een eenzaam niet al te breed strand, nemen een duik, de stroming is gevaarlijk sterk, en even later springen we onder luid krekelgejuich onze fietsen weer op.

Op dezelfde stalen rossen scheuren we door Pisa, langs het markante standbeeld van de even zo markante Emanuelle de Tweede, we snorren door de smalle straten, langs een violist die Vivaldi speelt, een Manzinni op een sokkol, over de Arno die uit Firenze komt, langs huizen waar, wellicht in één van hen, de hier geboren Galileo heeft vertoeft en uiteindelijk belanden we in een enorme toeristenzee rond de scheve toren waartegen we onze fietsen maar niet zullen zetten.

Zoveel toeristen als hier dagelijks komen, komen er jaarlijks niet langs het graf van mevrouw Pisa die begraven ligt bij de eveneens nagenoeg nét zo scheve toren van het Nederlandse Acquoy.

In de enorme jardinera achter het prachtige landhuis, omzoomd door talrijke olijfbomen, geniet ik van alles om mij heen, de taxusaroma, de vogels, vlinders, krekels, groen, rijke Oleandergeur, bloemen in verscheidenkleur- en geur, plotseling vallen mijn ogen op een diepblauwe vlinder -of waren het er twee?- diepblauw, zag ik iets roods ook? Het gras, de olijfen, alles werd anders.
Even, totaal onverwachts, en toen de farfallona in de Oleander verdween stond ik weer met beide benen op de grond, gekust door een overgelukkige ervaring.

Aldus schreef ome Willem.
---