Een vreemde dag, vertrokken om half acht, maar om acht uur nog donker, temeer daar uit de oceaan dikke regenwolken de lucht boven mij bevolkten. Net na achten kleurde in het noordwesten de lucht purperrood, kennelijk hielden de Dordogne en Gironde de dikke wolken tegen, iets, wat grote rivieren wel meer doen.
Nauwelijks vijftig jaar geleden was het niet meer dan een stipje op de Franse landkaart op bladzijde 12 van de bosatlas, ver verwijderd van elke grote stad, als een verloren stipje in de groene leegte, want Frankrijk was daar grasgroengekleurd: geen bergen van betekenis in de buurt, net te ver van de zee en er was ook geen weg naartoe getekend: een onbetekenend stipje tussen de druivenstruiken.
Margaux, een dorpje aan de Gironde, daar kreeg ik de laatste deelvracht voor van de week, en toen weer verder, eerst afzakken langs de grote rivier, langs oude kastelen en burchten, naar Bordeaux en aldaar de enorme brug over, op weg naar het noorden.
Eerst nog over een landtong, dan met een zesbaansbrug over de Dordogne met links uitzicht op de oude brug, tot begin jaren tachtig de enige verbinding naar Bordeaux, naar West-Spanje, al het verkeer ging er over, onvoorstelbaar.
Het drankje, ja, daar had iedereen wel van gehoord, en je wist ook dat het uit Frankrijk kwam, zelfs, dat het duur was en over de reuk waren de meningen verdeeld: in de eerste klas van de middelbare school leerde ik, dat het drankje ook een plaats was, de aardrijkskundeleraar zocht naar dat stipje, zag het niet, totdat ik naar hem toe liep en de onogenlijke stip aanwees: héél klein stond er de naam van dat drankje bijgeschreven.
Eerst even de N-10 op, tot Barbizieux, en daar sloeg ik af, kwam rond tien uur weer eens van de destijds nagenoeg van de buitenwereld afgesloten streek, de Charentes, golvend, stamp vol druivenstruiken, bijna allemaal Ugni-blanc, en temidden daarvan dat stadje, ontsloten en heden ten dage overbekend, meer dan een vage stip op een groene landkaart.
En weer voelde ik de melancholiek in mij opkomen, dacht steeds terug aan het moment dat ik bij de meester die onvindbare stip aanwees, ach, topografie, het zat er dus tóen al in.
Slingerend reed ik door de streek, langs druiven waar bijna alleen cognac van wordt gebrouwen, door Segonsac, bakermat van de top-cognac met Frappin als enige zelfstandig nog overgeblevene; anderen zijn bijna allemaal opgekocht door Baccardi of Hennesy.
Hoe moet ik het omschrijven, ik zoek naar woorden, geen van hen dekt de lading, de streek is tragisch en jubelend tegelijk, herfst en voorjaar tesamen en er galmt een onhoorbare syrenezang over de eindeloze velden terwijl een bleek zonnetje toch fel op de akkers blikt. Tegelijkertijd wordt ik bang en blij en misschien is dat het wel, dat ik, vanwege de talloze tegenstrijdige gevoelens die de omgeving bij mij oproept, juist deze streek de mooiste vind, de mooiste met druivenstruiken.
Onderweg filmde ik de streek en luisterde daarbij naar het tweede, sentimentele deel van het derde pianoconcert van Beethoven dat bij mij een versterkend gevoelseffect naar boven haalde.
Zo kwam ik langs Cognac, zocht naar de (reclame)borden Pinot, een nevenproduct van Cognac, Pinot de Charentes, maar zag er geen, vermoedelijk omdat Pinot, in de verte een beetje op port gelijkend, thans "uit" is.
Langs Matha, waar de Cognacstreek zo ongeveer eindigde, en dan via Melle naar Poitiers en onderweg dit keer luisterend naar die andere componist die zijn eigen geschreven symfoniën nooit hoorde. Niet, omdat hij doof was, maar eenvoudigweg omdat hij niet genoeg poen had ze te laten uitvoeren. Slechts enkele heeft hij, zeer gereduceerd met enkele muzikanten, summier gehoord, anderen helemaal niet. Pas enkele decennia na zijn dood werden ze in volle bezetting uitgevoerd, de symfoniën van Frans Schubert, ik luisterde naar de "tweede", luisterde naar de heimwee in de muziek, naar de eerste dissonanten van de nieuwe tijd, want Schubert is weliswaar voor Wagner, maar ná Beethoven; hij was zelfs bij diens ter aardebestelling.
Het werd nog warm, vandaag, tussen drie en vier vertoefde ik even in de oude stad van Poitiers, reed langs het best bewaarde Romaanse kerkje ter wereld, liefst 28 graden was het, maar daarna snelde ik verder en al spoedig kwam ik een tijdelijke klimaatgrens over.
Toen ik bij Tours de Loire passeerde werd het mistig, zakte de temperatuur naar minder dan de helft, met tien moest ik genoegen nemen, de herfst lijkt nu echt begonnen.
In Chartres bleef ik staan, keek even tussen mijn boodschappen en vond het kleine miniflesje met cognac XO; dat slapen zal best goed gaan vannacht.
Aldus schreef ome Willem.
---