Reinier Anslostraat, zijstraat van de Overtoom. |
Aan de wand van De Laurierboom hangt vol met Grootmeesters |
Niet voor niets dat ik even stilstond bij de uitgestrekte groene weiden, dat ik even door het winkelcentrum liep, want nog niet zo lang geleden liep hij, van wie ik later afscheid nam, nog, ja, het grootste deel van zijn leven speelde zich hier en in de omgeving af, behalve als hij aan het werk was.
Op het laatste stuk kwam ik diverse vrachtwagens tegen en, alweer, nog niet zo lang geleden kon je hem dan tegenkomen. Maar dat is nu voorbij, de trucks rollen door, en je houdt het eigenlijk niet voor mogelijk: ook zonder hem.
Alleen als hij aan het werk was, was hij niet "hier", was hij de weg op, dan weer daar en dan weer elders, héél vaak in het noorden van Frankrijk waar hij over alle routes nationaal wel heeft gekard, de oude weg naar Rouan, Le Havre, Dieppe, Calais.
Tussen twaalf en twee in de middag nam ik, met vele anderen, plechtig afscheid van dié man, Joop, die altijd zo eenvoudig had geleefd, tevreden was met het noodzakelijke, genieten kon van werken, van wat hij deed en wat hij had.
Zwijgend verliet ik het rouwcentrum en ging op weg en kwam al peinzend door het Amsterdamse bos, langs kale bomen waar serene rust vanuit ging, putte uit oude jeugdsentimenten. Langs de met ijs bedekte roeibaan en het regende, het regende steeds harder; om mijn eigen stilte te doorbreken zette ik de radio op CD-afspelen; er zat nog muziek in van één van de zonen van Bach, de Engelse Bach, Johann Christiaan, juist bij een troosttreurig melancholiek deel, niettegenstaande de droefheid verkwikte het mij, ik dacht terug aan de vele andere keren dat ik het bos doorkwam.
Rond vieren bezocht ik de Laurierboom, een schaaktent in de Laurierstraat en waar ik nog nooit eerder kwam, maar meteen bleek dat een groot deel van schakend Amsterdam daar regelmatig schuift, ik dronk er wat, speelde tegen een onbekende en later kwam ik aan op de aloude club Caissa waar ik tussen een wirwar van leden Roel ontmoette, Roel van Duyn uit wiens hand ik zijn nieuwste boek "Diepvriesfiguur" ontving met daarin eigenhandig "Voor Willem de Schaker, ter inspiratie" geschreven: ik ben gek op boeken van schrijvers die een persoonlijk woordje voor mij voor in het boek schrijven.
Jammer, de Professor, gisteren 102 geworden, was te moe om te gaan schaken, rond drie uur had hij al afgebeld, vermoedelijk was de drukte van de dag ervoor teveel geweest.
Er werd ingedeeld en ik speelde een boeiende partij, een partij die tot in de late uurtjes voorduurde en ik, door een fout in het eindspel van mijn tegenstander, winnend afsloot.
Nog lang hebben we de partij, die eigenlijk als remise had moeten eindigen, nagespeeld en geanalyseerd, zodat het nog later werd dan laat. Door een stormachtige snorde ik, midden in de nacht, huiswaarts, reed vrijwel alleen op de heleboelbaansweg van Amsterdam naar Utrecht, en zo eindigde deze, toch wel zeer merkwaardige dag, dag met tegenstellingen en uitersten.
Aldus schreef ome Willem.
---
De weiden tussen Mijdrecht en Uithoorn |
Het ijzige Amsterdamse bos, het brugje bij de roeibaan |
De Hortus |
De Artisadelaars onder een sneeuwlaagje |
En ook voor de kamelenweide, palmen onder een witte mantel |
Vrije tijd wordt nogal eens gebruikt, zoals men noemt, om de tijd te doden, zoals niets doen, voor de kijkbuis hangen of anderszins. De tijd doden, maar kan dat wel?
Vandaag, vanmorgen, reisde ik af naar Vlaardingen, op weg naar een besloten bijeenkomst op een geheimgehouden locatie; er zat sneeuw in de lucht, voorbode van het einde van guurkoude, wellicht aangenamer weer.
Waar haalt men toch de tijd vandaan om haar te doden? En, zo het mogelijk is, is daar tijd niet te kostbaar voor? Heeft de mens tijd niet nodig, ofwel, doet de mens er niet beter aan om iedere minuut zo kostbaar te achten dat men haar in leven laat?
Rond de middag en omgeven door witte sneeuw ging ik op weg naar Amsterdam, wederom naar een besloten bijeenkomst, al was deze van geheel andere aard en in de avonduren, die uren, die nu net voorbij zijn, naar Klaas.
Wat moeten we eigenlijk met zoveel tijd? Of hoe moeten we omgaan met zo weinig tijd? Hoe nuttig wordt het geacht om tijdens elke tijd bezig te zijn met de zoektocht, een streven, naar waarheid, naar het einddoel, het Einddoel wellicht?
Klaas bakt er heel wat, overwegend vis op de Schippersgracht, eenvistweevis, gebruikt zijn tijd om wat lekkers voor anderen te maken, een nobel streven, een aangename tijdsbesteding, niet?
Inmiddels is de dooi ingezet en de kille koudevorst door westerwinden teruggedrongen; in het begin van de avond zag ik nog een volle maan, vanmiddag adelaren, ja, op de pilaren voor de ingang van Artis staan twee aderlaren, al jaren, uniek zo dit keer, met sneeuw op de vleugels terwijl ook de palmen bij de ingang een witte mantel om hadden gedaan.
De tijd, ach ach, mijn lieve tijd, hoe zouden wij haar doden? T' is eerder andersom: voor je het goed en wel in de gaten hebt, heeft de tijd je te pakken, ze slokt je op en voert je mee. De tijd grijpt ons bij de kladden, grijpt ons, en tot slot dood het ons.
Voor elk mens geld dan; het einde van zijn tijd.
Aldus schreef ome Willem.
---
Het sombert, de koudsibeer heeft ons in een wurgende ijsgreep terwijl zijn lach ons als witte sneeuw zelfs overdag duistertriest toegrijnsd; soms is er niets dat een droeve ravijnblik overbrugt.
Deze week reisde ik niet af, bleef ik, terwijl anderen naar vier windstreken uitgingen, thuis, althans, vertrok niet met goederen de landsgrenzen over en zoiets heet vrij. Nou ja vrij? Dan is het even tijd voor andere zaken, dit keer onverwacht, het leven geeft soms verrassende wendingen.
Samen gingen we op weg, of, beter, terug, april 2010, nu twee en een half jaar geleden en uiteraard namen we de oude weg naar huis, langs het vermaarde Het Loo, het paleis waar vorstin Wilhelmina háár laatste dagen sleet, door het Veluwse bos, tot aan Voorthuizen en hij vertelde het nog: de keren dat hij in voorsnelweegse tijden de andere kant op ging, soms wekelijks, met zware vrachten en voertuigen zonder al te veel paardenkrachten: op de lange helling, de voor Nederlandse begrippen lange helling net voor Apeldoorn zakte de rokerige truck af tot nauwelijks veertig per uur; hij wist het zo te vertellen dat je de dieselgeur nog rook!
Zo kwam ik in Amsterdam na lange tijd, schuin tegenover de sculptuur van Gandhi, een oude dame tegen, klein, mager en gelijk Mahatma, tenger, onverwachts: dat was alweer eergisteren, dinsdag.
Het is doorgaands de dag dat ik, althans in een vrije week, ga schaken. Ook doorgaands haal ik dan mijn oudste vriend op, maar ditmaal niet, niet vanwege de vrieskoude en gladheid; De oude man blijft zelfs op hoge leeftijd verstandig: ditmaal zocht ik hem op en onder een geriefelijk kopje thee schaakten wij met nationale- en internationale problemen en uit een schat van verre herinneringen wist de nu ruim honderd en éénjarige nog nauwgezet te putten: van citaten van Immanuel Kant tot stroven uit gedichten van Henriëtte Roland Holst en toen ik vertrok beet hij mij toe dat ik ze op de club maar "een pionnetje moest laten ruiken"
Rond vijf uur dronken we nog even koffie, toen, op die fraaie lentedag en we langs het prachtige jonge bomengroen aankwamen bij de Tweede Steeg: hij nam er een vulkoek bij en genoot zichtbaar, kón ook genieten, maar samen wisten we het niet.
In de avonduren en uit nare kou liep ik al vroeg de schaakzaal binnen: alleen, zonder de Professor, dat voelde al anders en ik werd ingedeeld met wit tegen een dame. Na een rommelige opening: 1: e4-c5, 2: c3-e6. 3: d4-d5 4: exd-cxd kwam ik een geurig pionnetje voor te staan terwijl op zet tien de dames werden geslagen: rond zet vijftien verzuchtte mijn tegenstandster dat "het een saaie partij was" met die geslagen dames waarop ik de woorden "het is altijd saai zonder dames" sprak: rond middennacht haalde ik, door haar schoonheidsfoutje in het eindspel, de winst binnen en vetrok in het sneeuwdonker de vrieskou in: in vrieskou is zelfs witte sneeuw zwart.
Niet wetende van de schok van de volgende dag, niet wetende dat hij, vanaf de Tweede Steeg bij Hoevenlaken, de kilometers van zijn laatste rit zou afleggen: veertien jaar na zijn pensioen (!); het mocht ook wel een keer.
Wanneer Precies? Ach, houdt toch op. Wat doet het er toe!
Gistermiddag, avond bijna, vernam ik het.
Stevige, stoere kerel, armen als kabeltouwen en in zijn gloriejaren uiterst sterk, vroeger, nog voor ik hem kende, moet hij wat onbesuisd geweest zijn; in ieder geval was hij van vóór de snelweg en reed, net als ik, graag andere wegen. Niet al te groot, achterovergekamd haar, liep en stond altijd iets voorovergebogen, ging niet met de "VUT" en bleef ook na zijn pensioen doorkachelen, Joop, Oude Joop, wat kon die man genieten van zijn vak!
Gisteren vertrok Joop, nu niet naar één van de vier windstreken, maar naar gene zijde van het aardse bestaan.
Vaarwel Joop!
Aldus schreef een verdrietige Ome Willem.
---